De overweging van Mounier

 

Het debat dat zich rond de oorlog in Oekraïne heeft ontwikkeld, heeft in Italië tot de herontdekking geleid van een boekje van Emmanuel Mounier, I Cristiani e la pace[1] (Christenen en de vrede). De Franse filosoof had het geschreven vlak na de Conferentie van München in september 1938, bijeengeroepen ten gevolge van de spanningen die veroorzaakt werden door de groeiende agressie van nazi-Duitsland. In München stemden Frankrijk en Groot-Brittannië, hoewel door militaire overeenkomsten gebonden aan Tsjecho-Slowakije, in met het verzoek van Duitsland zich meester te maken met het gebied van de Sudeten, dat voor een groot gedeelte werd bewoond door een Duitstalige bevolking, in de overtuiging dat een politiek van toegeven en compromissen in ruil voor de belofte van de Führer af te zien van de annexatie van andere gebieden het uitbreken van een nieuwe oorlog kon verhinderen.

Juist deze overeenkomst, die strijdig was met ieder beginsel van internationale rechtmatigheid – Tsjecho-Slowakije was onder andere uitgesloten van de Conferentie van München – gaf de aanzet tot de overweging van Mounier, getuige het feit dat de verwijzing naar de Conferentie al aan het begin van het boek staat:

“Het woord vrede betekent tegenwoordig voor het grootste deel van de mensen afwezigheid van een gewapende oorlog; München heeft de vrede gered betekent: de geweren hebben niet geschoten”.

Zeker, zo gaat Mounier verder, niemand zou eraan denken aan dit eenvoudige moratorium van een catastrofe geen waarde te hechten, maar men kan het resultaat van de Conferentie onmogelijk vrede noemen: ook al zwegen de wapens, ze waren echter nog altijd “een zwaarwegende pion in een bekwaam schaakspel van intimidaties, propaganda en demoralisatie, die reeds ondermijnde naties dezelfde resultaten zal opdringen als die welke eerst met een gevecht tussen legers werden verkregen”.

Nee, wat hetgeen uit München was voortgekomen, betreft, kon men niet spreken van vrede. Wat is dan voor een christen ware vrede en wanneer en hoe kan hij oorlog accepteren?

Het kruis, criterium en bron van de vrede

Door zich deze vragen te stellen mengt Mounier zich in een debat van zijn tijd waarbij de christelijke wereld, evenals meer in het algemeen de intellectuele kringen, betrokken was en dat leidde tot tegengestelde standpunten: niet toevallig was de eerste titel van zijn essay Pacifisten of oorlogshitsers?

Mounier wijst dit aut aut af om te laten zien dat oorlogshitsers evenals als lafaards – en dat kan verrassend lijken – vijanden van de vrede zijn.

Aan het begin van zijn overweging bekommerde Mounier zich erom de betekenis van het woord vrede te definiëren, bewust al hij zich ervan was dat het dubbelzinnig kan zijn: “Men zou elkaar betreffende de kwestie van de vrede niet zo bestrijden, als het woord niet zeer verschillende betekenissen zou hebben al naar gelang de mond die het uitspreekt”.

Om te vermijden dat “de naam vrede wordt gegeven aan het eenvoudig afwezig zijn van oorlog of bloedvergieten”, is het noodzakelijk zich te realiseren dat “voor een christen oorlog niet begint met het zich vermenigvuldigen van de doden en evenmin met het gebruik van fysiek geweld”. Een godsdienst die verkondigt dat de zonde reeds in de intentie is gelegen, kan een zwijgen van de wapenen vol haat geen vrede noemen. Integendeel, een schijnbare vrede kan een erger geestelijk kwaad zijn dan dat van een oorlog die is verklaard. Volgens Mounier is dit zeker waar, wanneer vrede zich voedt “met egoïsme, lafheid en meineed”. Oorlog, een totale catastrofe is niet de enige gesel; het is ook “de vrede verwerven met als prijs een groei van de laaghartigheid”. Stellen dat vrede in ongerechtigheid beter is dan een strijd voor de gerechtigheid – verklaart Mounier, daarbij Péguy citerend – “staat diametraal tegenover van het systeem van de Rechten van de mens”.

Dat is geen vrede, maar “geruststelling”. Dat is een pacifisme dat “alleen maar een redeloze angst voor de dood is van de kant van mensen die niet gewend aan het risico zijn, die geen reden meer hebben om te leven, noch reden om te sterven”. Dat is een pacifisme dat

“in september 1938 de gerechtigheid jegens de Sudeten, noch die jegens de Tsjechen, noch die jegens de Verdragen, noch die jegens de slachtoffers ervan, noch de ongerechtigheid van de oorlog ter harte ging, maar alleen maar één obsessie had: dat de dromen van een gepensioneerde niet werden onderbroken. Zij wilden hun vrede beschermen tegen de oorlog zoals zij die iedere dag beschermen tegen de ellende van anderen, tegen het avontuur, tegen ontmoetingen, tegen gebeurtenissen, tegen de liefde”.

De ware christelijke vrede is geen vrede van de woestijn of van het graf, zij is integendeel heldhaftig, viriel, strijdlustig en heeft een zeer hoge prijs, omdat Christus het is die “door het bloed van het kruis alles verzoend heeft” (vgl. Kol. 1, 20): daarom “is de orde waarvan de christelijke vrede de rust zoekt, de orde van het kruis, is het de prijs voor een verovering, voor een strijd, voor een verscheuren. Violenti rapiunt illud (geweldenaars maken het buit)”.

Het is geen utopie van mensen met een zittend leven, gebaseerd op “een niet-aanvalsverdrag met een wereld zoals ze is, omdat men ten overstaan van de ellende van de mensheid ervoor gekozen heeft niet te interveniëren”. Het is geen “vervreemding”, “vlucht”, “castratie”.

Integendeel, het is de vrucht van een heldhaftig humanisme:

“De vrede is geen staat van zwakheid, het is een staat van kracht die van ons het maximum van ontlediging, krachtsinspanning en risico vraagt om de heldenmoed van onze christelijke roeping te handhaven”.

Zij ontdoet de mens van zijn rust om hem de vrede van Christus te geven.

Deze kracht sluit het gebruik van geweld bij voorbaat niet uit.

“Er bestaat geen recht dat niet door een vorm van geweld gevormd is, dat niet door een vorm van geweld wordt ondersteund. Geweld staat aan het begin en kan niet geëlimineerd worden gedurende het hele door het recht doorlopen traject”.

Christelijk realisme en “tragisch optimisme”

De rol van het geweld erkennen behoort tot een gezond christelijk realisme, dat duidelijk evenzeer van het marxistisch realisme, volgens hetwelk er niets buiten de materie is, als van het nazi-realisme verschilt, volgens hetwelk het enige beginsel dat de werkelijkheid informeert, de machtswil, ofwel het geweld is.

De “werkelijkheid” ontdekken we alleen dankzij de verkondiging van “een God die mens is geworden op aarde; een God die het lichaam in ere herstelt door het te wijden aan het eeuwige leven, die ruimte en tijd in ere herstelt door van de geschiedenis een mens geworden goddelijk drama te maken, van iedere situatie van ons een precieze roeping tot een onontkoombare roeping te maken”.

Dit realisme is tegengesteld aan het naïeve optimisme van hen die geloven in de onontkoombare vooruitgang of in de natuurlijke goedheid van de individuen en de volken: voor hen bestaat de oorlog alleen maar ten gevolge van “een handvol slechten: handelaren in kanonnen, tweehonderd families, joden-vrijmetselaars, verschillende kannibalen”. Maar het wijst ook het pessimisme af van wie geen andere drijfkracht van de geschiedenis ziet dan het brute geweld en de principes van Darwin, door oorlog te beschouwen als een onontkoombare factor van de menselijke geschiedenis.

Mounier ondersteunt derhalve “een tragische optimisme, bewust als hij zich ervan is dat de materie niet alleen passief is, maar ook weerbarstig, niet alleen inert, maar ook agressief. En wanneer de materie het heelal van de mens in gevaar brengt, heeft de mens op grond van de superioriteit van de geest altijd de mogelijkheid zijn transcendentie ten opzichte van de natuur opnieuw te bevestigen”.

In dit perspectief is een bewuste en verantwoordelijke daad van een persoon, gedreven door de liefde, de enige ware drijfkracht van de geschiedenis. De rest – waaronder de opeenvolging van de verschillende ideologieën – is alleen maar weliswaar luidruchtige, maar uiteindelijk oppervlakkige onrust.

Dus in een wereld waarin oorlog zich aan de horizon aftekent, “staat het afwijzen van iedere daad die het gevaar ervan met zich mee zou kunnen brengen, – zo stelt Mounier – gelijk met het afwijzen van ieder verzet, aangezien het gevaar overal is, behalve in de neerslachtigheid of in de weloverwogen zelfmoord”.

De authentieke geweldloosheid

In een geschrift van enkele jaren eerder, Rivoluzione personalista e comunitaria (Personalistische en gemeenschappelijke revolutie) uit 1934, had Mounier gesteld:

“Alleen wie tot geweld in staat is en bovendien in staat is eigen geweld te beteugelen is in staat tot geweldloosheid. Spiritualiteit bestaat niet in het vermijden van het instinct (of in het niet hebben ervan), maar in het overwinnen ervan”.

Mounier heeft met grote kracht en op een vurige en provocerende toon doen begrijpen dat evenals om authentiek niet gewelddadig te zijn het noodzakelijk is sterk te zijn, het om kuis te zijn noodzakelijk is geslachtelijk, niet gecastreerd te zijn, het om gehoorzaam te zijn noodzakelijk is vrij, niet slaafs te zijn, het om arm te zijn noodzakelijk is het vermogen te hebben om te geven. Om christen te zijn – en dit is een van de grote lessen van Mounier – is het noodzakelijk menselijk te zijn.

Michele Chiappo

 

 

______________________

[1] E. Mounier, I Cristiani e la pace, Castelvecchi Editore, Roma 2022.

 

(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)

 

 

05/03/2023