Een van de door mij gecomponeerde liederen, waaraan ik in het bijzonder gehecht ben, heeft als titel: “De verloren zoon” en heeft zich laten inspireren door het eerste gedeelte van de parabel uit het evangelie, die alleen door Lucas wordt verteld (vgl. Luc. 15, 11-32). Het tweede gedeelte heb ik niet in overweging genomen.
Ik ben in het bijzonder aan dit lied gehecht, dat ik op jonge leeftijd heb gecomponeerd, daar heel het menselijk gebeuren getekend wordt door de ontrouw van de mens, door zijn aanmatiging en zijn egoïsme die hem ook de meest eenvoudige en natuurlijke relaties, zoals die tussen vader en zoon of tussen broer en broer doen verbreken. Daarom spreek ik in de eerste persoon.
Het lid begint met een vlucht: Ik ging weg, omdat ik je moe was. Deze regel is het incipit (begin).
De parabel uit het evangelie spreekt ons nu juist over dit “weggaan” van de jongste zoon die vast besloten is om zijn eigen leven zonder iemand, en zelfs zonder zijn vader, te leiden.
Nadat hij zijn deel van de erfenis heeft gekregen, gaat de jongeman ver weg en begint een zo bandeloos leven te leiden dat hij op het einde niets meer heeft. In een oogopslag jaagt hij alles erdoor heen. Zo moet hij bedelen om werk en laten ze hem varkens hoeden.
Voor een jood is een varken een onrein dier. Voor wie ze fokte, was het daarentegen een dier dat zo beschermd was dat die jongen zelfs niet de schillen mocht eten waarmee de varkens zich voedden om hun honger te stillen.
Denkend aan het huis van zijn vader, komt die jongeman tot inkeer: Ik merkte vervolgens dat het beter was bij jou te blijven. En hij begrijpt alles onmiddellijk: Het leven is naast degene staan die je liefheeft. Dit bewustzijn geeft hem de kracht om terug te keren: Ik keerde vol spijt terug en stortte mij in jouw armen.
Het lied gaat boven de tekst van de parabel uit, omdat in het verhaal van het evangelie de verloren zoon geen enkel gevoel direct uitdrukt.
Tot dit punt lijkt de vader, zoals beschreven in de parabel, een passieve persoon te zijn.
Wij vinden hem na de vlucht van de zoon terug als een schildwacht die de horizon aftuurt in de hoop hem in zijn armen te sluiten. En ik keek elke avond hier en daar / En zei: “Mijn Heer, kom op, laat hem terugkeren”. Want ook al kan de zoon zonder de vader, de vader kan niet zonder de zoon. Hij wacht, hij doet niets anders, omdat hij wil dat de zoon vrijwillig terugkeert. Dat is de kracht van de vader.
De zoon keert terug en heeft de woorden die hij gaat zeggen, voorbereid: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners” (Luc. 15, 18-19).
De vader ziet hem van verre, hij snelt hem tegemoet, hij omarmt hem en hij kust hem.
Deze opeenvolging is zeer belangrijk. Jezus beschrijft de schriftgeleerden en de Farizeeën hoe zijn Vader is, en laat hem snellen. Iemand met een zekere waardigheid, snelt niet, vooral in de oosterse wereld. En er is meer! Hij omarmt en kust zijn zoon. Deze twee houdingen zijn voor de schriftgeleerden en de Farizeeën, tot wie de parabel is gericht, onvoorstelbaar. Die jongen is immers te midden van de varkens geweest en is van top tot teen onrein geworden. Maar voor God, zegt Jezus, zijn deze dingen van geen belang, wat meer is, Hij is bereid de mens die in staat is nederig tot inkeer te komen, tegen zich aan te drukken. “De Heer is de verhevene die let op de geringe” (Ps. 138, 6).
Paus Franciscus heeft gezegd:
“De omarming en kus van zijn vader doen hem begrijpen dat hij altijd ondanks alles als een zoon is beschouwd. Dit onderricht van Jezus is belangrijk: onze toestand van kinderen van God is de vrucht van de liefde van het hart van de Vader; zij hangt niet van onze verdiensten of onze activiteiten af, en derhalve kan niemand deze van ons afnemen, zelf niet de duivel! Niemand kan ons deze waardigheid afnemen”[1].
De zoon tracht tot zijn vader woorden te richten die hij heeft voorbereid, maar de vader verhindert dit; hij kan dit absoluut niet accepteren: “Neem mij aan als een van uw dagloners” (v. 19). Hij geeft hem alles onmiddellijk terug, van zijn schoeisel (alleen slaven gingen blootsvoets) tot de ring aan zijn vinger (waarmee de zoon weer heer wordt van alles, omdat hij opnieuw het zegel van de familie op elk officieel documenten kan zetten).
Het lied beschrijft in het laatste deel de vreugde in de hemel om de zondaar die spijt krijgt (vgl. Luc. 15, 7): Laten wij samen tussen de bomen in bloei snellen / Het is lente, de liefde wordt weer geboren.
En ook voor ieder van ons weerklinkt dan indringender de uitnodiging die in het middelste gedeelte van het lied wordt uitgedrukt: Zoon, keer terug in het huis van de Vader!
Alles leidt naar de vreugde van Pasen: de zonde die aan de deur van de mens staat, is overwonnen door de verrezen Christus, die voor ons de deuren van het huis van de Vader opnieuw wijd heeft opengezet.
God “heeft ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan zijn genade dankt gij uw redding. En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus, om de naderbij komende eeuwen de overgrote rijkdom van zijn genade te tonen door zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus” (Ef. 2, 5-7).
__________________
[1] Paus Franciscus, Algemene audiëntie (11 mei 2016).
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
09/04/2023