Afdrukken

 

 Tweede deel

 

De vorming als herinnering-verstand-wil

Wij hernemen op dit punt hetgeen door Edward Schillebeeckx is gezegd in het hiervoor aangehaalde interview. Hij heeft het over een visie die tegelijkertijd mystiek is en een inzet inhoudt, met een tegenwoordigheid te midden van de mensen en een solidariteit met de armen. Dat brengt niet alleen een luisteren naar de grote problemen van de wereld met zich mee, maar ook de herinnering aan de grote religieuze en humanistische tradities. Met de herinnering, die vóór alles een herinnering is aan de eigen oorsprong als gewijde binnen een charismatisch en historisch bepaald lichaam, dient een verstandelijke reflectie over deze herinnering verbonden te worden die leiding en richting zal geven aan een door de theologale deugden bewogen inzet voor de mensen, vooral de armste, die soms onderdrukt en gekruisigd zijn en bij wie uiteindelijk de grote problemen van de wereld terechtkomen.

Uit de grote suggesties van de vermaarde dominicaanse theoloog haal ik in alle vrijheid enkele aanwijzingen die natuurlijk geenszins een exegese van zijn denken ter zake zijn.

Schillebeeckx heeft het over een mystieke visie, zoals Rahner al op zijn beurt. Als wij het christelijk en nog meer het religieuze leven in het bijzonder niet willen beperken tot een elitair terrein als privilege van weinig individuen, moeten wij het mystieke leven verstaan als de volle ontwikkeling van de genade van het doopsel volgens de reeds door Garrigou-Lagrange en Stolz aangegeven lijnen.

Deze opvatting van mystiek bevrijdt het terrein van ieder idee van het subjectivistische, individualistische, niet-historische, onpersoonlijke type. Dat zijn onder andere de grote gevaren die vanaf de handeling aan het begin vermeden dienen te worden om hecht verankerd te blijven in een objectieve, historische, relationele en kerkelijke visie in de volle zin van een dimensie in, met en voor het volk.

Om niet te vervallen tot een eenvoudige, esoterische visie, die meer kleine elitaire bewegingen voortbrengt dan dat zij een bron is van kerkelijke vernieuwing en solidariteit met het gekruisigde volk, zal het een mystieke visie derhalve nooit mogen ontbreken aan een theologale vorming en een theologaal leven.

Iedere devotie, ook de meest vrome en die welke het meest een ethische vernieuwing tot stand brengt, mag nooit gescheiden worden van een verdieping van de objectieve en sacramentele bronnen van de ontmoeting van de mens met God.

Het zoeken naar resultaten en, wat nog erger is, naar roepingen tot elke prijs, brengt vaak het gevaar met zich mee van ontrouw aan de eigen bronnen. Onder deze bronnen is er voor een gewijd iemand het charisma van de Stichter, het charisma en de geschiedenis van het instituut die een onvermijdelijke locus theologicus vormen.

Er dient immers altijd aan herinnerd te worden dat een gewijd iemand gehouden is de Kerk niet te verrijken op een anonieme en algemene wijze, maar met de eigen kenmerken overeenkomstig een bijzondere geest en een specifieke zending[1].

Deze “bijzondere geest” vertegenwoordigt de unieke en onvervangbare bron waaruit heel het leven van een gewijd iemand als gewijde voortkomt. Zijn ontologische en historische identiteit als gewijde kan niet afzien van die bron. Het ervan afzien doet hem het dodelijk gevaar lopen van ontlediging met de daaruit voortvloeiende onvruchtbaarheid van de charismatische oorspronkelijkheid ervan en van de zending die eruit voortkomt.

De vorming is in deze zin ook als permanente vorming tot een mystieke visie vóór alles herinnering. Zij wordt vervolgens studie, dat wil zeggen verstand van de herinnering, een thematisch en logisch-rationeel begrip ervan. Hierna zal zij zich stellen als wil, niet een wil die in het algemeen en zonder object wordt verstaan, maar een oefening in het willen van de begrepen waarheid die niets anders is dan het verstand van de herinnering aan de eigen charismatische bronnen.

De les van de monastieke theologie

De mystieke visie waarover wij het hebben, wordt, zoals von Balthasar schrijft, geboren in de dialoog tussen Bruidegom en Bruid, tussen Hem die geeft, en haar die instemt.

Die visie was eigen aan die welke de “monastieke theologie” wordt genoemd, een beleefd, gebeden en overdacht geloof, dat zijn hoogtepunt kende vóór de scheiding tussen theologie en mystiek die, zoals wij hebben gezien, heeft plaatsgevonden[2].

Zoals Leclercq schrijft, betreft het een christelijk denken dat voortduurt binnen het geloof, dat nooit buiten het geloof treedt, nooit abstraheert van het geloof, zich nooit verwijdert van het beoefenen van het geloof en dat in al zijn ontwikkelingen een geloofsdaad blijft. Deze persoonlijke ervaring is verbonden met een hele omgeving: zij wordt bepaald en begunstigd door de ervaring van een gemeenschap en bloeit in deze gemeenschappelijke ijver.

Zij ontwikkelt zich uitgaande van een beoefening van het monastieke leven en het geestelijke leven, het overdenken van de Heilige Schrift; het is een Bijbelse ervaring, niet te scheiden van een liturgische ervaring. Het is een ervaring die in de Kerk wordt beleefd, een ervaring die tot stand komt in medio Ecclesiae, omdat de teksten waarmee zij zich voedt, vanuit de traditie zijn ontvangen: het zijn de Vaders die de monniken de Heilige Schrift leren lezen zoals zij haar zelf hebben gelezen[3].

Het gaat er zeker niet om terug te keren tot de oude en steeds actuele disputen tussen de verschillende wijzen van theologie bedrijven. Evenmin gaat het erom alle grote verworvenheden ter zijde te schuiven die in de onderzoekmethode van de bronnen zijn voortgezet.

Het gaat er alleen maar om de door de monastieke theologie gesuggereerde wezenlijkheid te onderstrepen van het verstand van de bronnen, de herinnering van het volk van God.

Luisteren naar de stem van het verleden en heel de grote religieuze en humanistische traditie wil, zoals Schillebeeckx onderstreepte, ook zeggen in onze geschiedenis opnieuw de zeer veel rijkdommen gaan opzoeken, die schijnbaar oud zijn, maar een smaak van verassende actualiteit en nieuwheid behouden.

De enige mogelijkheid voor een toekomst, schreef Rahner, bestaat erin mystici te worden. Een mystieke visie, zo onderstreepte Schillebeeckx, die zich verbindt met een sterke lading aan inzet te midden van de mensen die lijden, en in het luisteren naar alle grote problemen van de wereld.

Bij Bernardus vindt de vereniging van mystiek en engagement in de geschiedenis een zeer hoge mate van uitdrukking en is een voortdurende bron van verwondering voor wie naar deze bron terugkeert.

Voor Bernardus leert de mens in de “school van de liefde” het gebod van de liefde jegens de naaste in praktijk te brengen en zal in de wederzijdse liefde blijken dat men leerling is van de waarheid. Daar God liefde is, is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de liefde wordt geboren, groeit en behouden blijft. Deze liefde heeft een gevolg voor heel de maatschappij in wat Gilson met een suggestieve uitdrukking maatschappelijke lichamelijke liefde noemt[4].

Deze maatschappelijke lichamelijke liefde zal alleen authentiek en bevrijdend zijn, als zij haar wortels niet heeft in een innerlijk gevoel van voldoening over onze talloze en steeds terugkerende ervaringen, maar in wat Bernardus het Boek van de ervaring noemt[5].

Een ervaring die niet wordt toevertrouwd aan subjectiviteit, maar wordt ingevoegd in die van de Bruid, die voorafgaat, inclusief, normatief is en een waarborg voor authenticiteit[6].

In het huwelijksbed (vgl. Hoogl. 3, 1), waar mijn geliefde tot mij spreekt (vgl. Hoogl. 2, 10), weerklinkt de diepe vertrouwelijkheid van het geheim van het hart van de Bruidegom. Dat hart deelt zich daar mede, opent zich, gaat wijd openstaan om je te laten raken door hoe de onmetelijke massa’s van de onderdrukten in de wereld – de armen zonder rechten, de in de steek gelatenen en de afgewezenen, opgezwollen vlees zonder gezicht – wachten, totdat iemand hen roept om eindelijk te kunnen ontdekken dat zij een naam hebben, een vriend die op hen wacht, een stem die zich tot hen richt en woorden spreekt die de hartstocht van de strijd geven, de levensvreugde, het oneindige verlangen om nooit meer stil te blijven staan, totdat alles voor altijd in die enige kus, in die omarming van liefde is.

Emilio Grasso

 

 

 ____________________

[1] Vgl. Mutuae relationes, 14b.

[2] Over betreffend thema, vgl. R. Grégoire, Teologia monastica in Dizionario degli Istituti di Perfezione. Diretto da G. Pelliccia - G. Rocca, IX, Paoline, Roma 1997, 925-929 met daar een uitgebreide bibliografie.

[3] Vgl. L. Leclercq, Cultura umanistica e desiderio di Dio. Studio sulla letteratura monastica del Medio Evo, G. Sansoni Editore, Firenze 1965, 281-282.

[4] Vgl. E. Gilson, La théologie mystique de Saint Bernard, Librairie Philosophique J. Vrin, Paris 1969, 99.

[5] Vgl. Bernardo di Chiaravalle, Sermoni sul Cantico dei Cantici, III, 1. A cura di D. Turco, Ed. Vivere In, Trani 1982, 41. Het is belangrijk op te merken hoe een van de vaders van de zogenaamde bevrijdingstheologie juist in Bernardus, die hij uitdrukkelijk noemt, de bron vindt waaruit hij put voor een van zijn werken, vgl. G. Gutiérrez, Bere al proprio pozzo. L’itinerario spirituale di un popolo, Queriniana, Brescia 1984.

[6] Vgl. J. Mouroux, Sur les critères de l’expérience spirituelle d’après les sermons sur le Cantique des Cantiques, in Saint Bernard Théologien. Actes du Congrès de Dijon 15-19 septembre 1953, Curiam Generalem Sacri Ordinis Cisterciensis, Rome 1953, 256-257.

 

(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)

 

   

22/09/2025

 

Categorie: Artikelen