Een catechist-martelaar
Op 10 mei j.l., de liturgische gedachtenis van Johannes van Avila, priester en kerkleraar, heeft paus Franciscus het motu proprio Antiquum ministerium gepromulgeerd, waarmee hij het ambt van catechist heeft ingesteld.
De christengemeenschap heeft vanaf het begin een verspreide vorm van dienstbaarheid ervaren, die concreet is geworden in de dienst van mannen en vrouwen die, gehoor gevend aan het werken van de Heilige Geest, hun leven hebben gewijd aan de opbouw van de Kerk door zich met edelmoedigheid in te zetten voor het beoefenen van haar evangeliserende zending. Deze lange reeks van zaligen, heiligen en catechisten-martelaren, die in enkele gevallen stichters van Kerken zijn geweest en zelfs hun eigen leven hebben gegeven, verdient het bekend te worden, omdat hij niet alleen een vruchtbare bron vormt voor de catechese, maar ook voor heel de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit[1].
Onder deze catechisten-martelaren neemt Isidorus, catechist van Belgisch-Kongo – de tegenwoordige Democratische Republiek Kongo – een bijzondere plaats in; hij werd door de heilige Johannes Paulus II tot martelaar uitgeroepen en zalig verklaard op 24 april 1994 gedurende de bijzondere vergadering voor Afrika van de bisschoppensynode[2].
Zijn lotgevallen kunnen geplaatst worden in de historische context van het begin van de evangelisering van de regio Mbandaka in het Noord-Westen van het land.
Isidorus was de eerste christen die het evangelie verkondigde in die streken, waarheen hij zich had begeven om te werken bij de Société Anonyme Belge (SAB).
Op jonge leeftijd, men schat tussen de 20 en 25 jaar, weigerde hij na zijn tijd gewijd te hebben aan de evangelisatie van zijn eigen broers en zussen niet zijn leven aan God aan te bieden, sterk als hij was in de moed die kwam vanuit zijn geloof en het trouw bidden van de rozenkrans[3].
Zijn getuigenis biedt ons belangrijke uitgangspunten voor een reflectie over wat paus Franciscus officieel heeft willen maken als het ingestelde ambt van catechist.
De herinnering van een volk
Wat opvalt in de voorgelegde documentatie voor het zaligverklaringsproces[4], is de directheid en de echtheid van de getuigenissen over zijn dood, slechts na 4-5 jaar verzameld bij ooggetuigen, die goed geïnformeerd en geloofwaardig zijn, en wel zo dat lijkt alsof men weer een van de acta martyrum (akten van de martelaren) uit de eerste eeuwen van de Kerk leest.
De getuigenissen zijn verzameld door p. Louis Dewitte, nadat in september 1913 in de derde vergadering van de kerkelijke superieuren van Belgisch-Kongo, bijeengekomen in Kisantu, was voorgesteld te beginnen met een onderzoek naar de omstandigheden van de dood van Bakanja, omdat men waarnam wat voor schitterende bekeringen op deze dood waren gevolgd, het belangrijkste teken om een martelaarschap te erkennen: sanguis martyrum, semen christianorum (het bloed der martelaren is het zaad der christenen)[5].
Pas in 1977 werd echter het proces weer hervat om te onderzoeken of men werkelijk kon spreken van een martelaarschap. Het nauwelijks begonnen zaligverklaringsproces werd immers in 1913 geblokkeerd ten gevolge van een diplomatieke overeenkomst tussen de Belgische regering en de Heilige Stoel, vertegenwoordigd door de staatssecretaris kardinaal Merry del Val.
De historische omstandigheden waaronder de dood van Bakanja plaatsvond, dat wil zeggen het verzet tegen de missionarissen van de kant van de agenten van de SAB, die in de Kongo werkzaam waren, waren het grote Belgische publiek ter kennis gekomen, en werden zo een nationale kwestie.
De religieuze en burgerlijke autoriteiten waren er ongerust over en in de gesloten overeenkomst beloofde de Belgische regering de missionarissen beter te beschermen, waarbij zij als voorwaarde stelde te zwijgen over de feiten uit het verleden.
Deze stilte betreffende het geval Bakanja duurde voort in de volgende jaren, ook vanwege het feit dat de trappisten in 1924-1925 het land verlieten en werden vervangen door de missionarissen van het Heilig Hart, die, omdat ze het geval Bakanja in het geheel niet kenden, geen enkel initiatief ondernamen om zijn figuur weer op te roepen.
Het verlaten van het ambt door dezelfde p. Dewitte, die het belangrijkste materiaal voor het proces had verzameld, was een reden temeer die ertoe bijdroeg om het zaligverklaringsproces te vergeten.
Na de Tweede Wereldoorlog, toen revolutionaire bewegingen losbarsten tegen België, en in de jaren die volgden op de onafhankelijkheid van het land, leek het niet opportuun feiten uit het verleden voor het voetlicht te brengen, zoals het geval Bakanja, die eraan zouden hebben bijgedragen de afkeer van de blanken te doen toenemen.
Deze historische omstandigheden, die ervoor zorgden dat er over het geval Bakanja werd gezwegen, en het proces van onderzoek ervan blokkeerden, hebben echter een belangrijk gegeven naar voren doen komen. De herinnering aan het moedig getuigenis van geloof en waardigheid van Isidorus werd door het christenvolk levend gehouden, in het bijzonder door de catechisten en de christenen van Bokote, de plaats waar Isidorus werd begraven, en het aartsbisdom Mbandaka-Bikoro.
Dat komt duidelijk naar voren uit de teksten van het cognitieve proces van 1987 bij het hervatten van het zaligverklaringsproces. Zijn graf was altijd een voorwerp van veel zorg. Veel kinderen uit de streek Bokote kregen als doopnaam de naam Isidorus. Er ontstond ook een jeugdbeweging waarin de jongeren werden aangemoedigd de deugden van de dienaar Gods na te volgen, vooral zijn eenvoud en getuigenis[6].
De herinnering aan het getuigenis van Isidorus kon opnieuw een erfgoed van de universele Kerk worden dankzij de catechisten van Bokote, die in augustus 1976, in vergadering bijeen, de aartsbisschop van Mbandaka-Bikoro, mgr. Pierre Wijnants, vroegen dat zijn zaligverklaringsproces werd hervat.
De historische wortels van een volk zijn een belangrijk element voor de evangelisatie. In het zoeken naar de wegen ervan in het Afrikaanse gebied is niet alleen de levende traditie van het leven en het martelaarschap van Bakanja, maar ook van de herinnering aan hem die de lokale Kerk heeft bewaard en doorgegeven, een onmisbaar element.
In het inculturatieproces zelf van de evangelische boodschap vertegenwoordigt de heilige de meest uitmuntende vorm ervan en zijn persoon en leven zijn als het ware een aanwijzing die de Heilige Geest in die tijd en in die bijzondere historische en culturele context heeft willen geven.
Het is immers de Heilige Geest “die vandaag, zoals aan het begin van de Kerk, werkzaam is in ieder die evangeliseert en zich door Hem laat bezitten en leiden”[7]. Daarom vormt voor de heilige Johannes Paulus II het getuigenis (het “martyrium”) een bijzondere locus theologicus (theologische vindplaat), niet alleen wanneer men kijkt naar het mysterie van God, die zich hierin uitdrukt en tegenwoordig stelt, maar ook wanneer men kijkt naar de waarheid over de mens, die door middel van het getuigenis een bijzondere helderheid verkrijgt.
Wij willen in het kort op enkele aspecten van het getuigenis van Isidorus wijzen, die met kracht heeft herinnerd aan de waarheid over de mens, zijn waardigheid en vrijheid.
De evangeliserende zending van de catechist
Wij trachten vooral te weten te komen wie Isidorus Bakanja was. Hij werd tussen 1885 en 1890 geboren in Bokendela-Bekalaka, een dorp in de regio Mbandaka. Zij vader heette Yonzwa en zijn moeder Inyuka.
Over zijn jeugd weten wij niets behalve dat de ontmoeting van Isidorus met het christelijk geloof als omlijsting zijn werkomgeving had. Hij verliet immers, nog jong, zijn geboortedorp op zoek naar werk, ging de rivier de Kongo af en kwam terecht in Coquilhatville, het huidige Mbandaka.
Hij vond als bouwvakker gemakkelijk werk bij de afdeling publieke werken van de staat. Niet ver vandaan, in Boloko wa Nsimba, was de missie van de paters trappisten, die zich daar in 1902 hadden gevestigd.
De evangelisatie van Congo door de missionarissen van de katholieke Kerk stond pas aan het begin. Leopold II had immers verzocht om de samenwerking van de Belgische missionarissen, die zijn Kongolese politiek zouden moeten ondersteunen door bij te dragen aan het consolideren van zijn macht over de bevolking en het doen aanvaarden van nieuwe manieren van sociaal en politiek gedrag.
De Belgische trappisten van de abdij van Westmalle, die de koning reeds driemaal dringend hierom had verzocht, stemden pas in 1893 hierin toe na de persoonlijke tussenkomst van de “missiepaus” Leo XIII.
Isidorus schreef zich voor een cursus catechumenaat in, die door p. Grégoire van Dun en p. Robert Brepoels was geopend; hij bestudeerde de catechismus in het handboek van mgr. Van Ronsle, die de waarde van het gebed en het getuigenis zeer benadrukte.
Op 6 mei 1906 ontving hij het doopsel. Die dag bekleedde hij zich met het scapulier van Onze-Lieve-Vrouw van de Karmel, een teken van de nieuwe geboorte en een getuigenis van de waardigheid van Gods kind. Op 25 november werd hem het sacrament van het vormsel toegediend en op 8 augustus van het volgende jaar ontving hij de Eerste Communie.
Toen het werkcontract was beëindigd, keerde hij terug naar zijn geboortedorp waar hij een huis voor zich bouwde.
Tegen het einde van 1908 vertrok hij, misschien daartoe aangezet door de noodzaak van werk en het verlangen om het evangelie te verspreiden, naar Busira, waar zijn neef Boya Camille al was, die als timmerman bij de SAB werkte. Hij werd door de heer Reynders, Lomane genoemd, een functionaris van de SAB aangenomen. Toen deze naar de boerderij van Ikili als hulp van André Van Cauter, Longange genoemd, werd gezonden, volgde Isidorus hem als bediende.
Tijdens een stop in Bomputu waarschuwde een vriend van hem, Antonius Boyoto, hem ervoor de blanken te vertrouwen, vooral vanwege het feit dat hij christen was. Deze waarschuwing, een vrucht van zijn persoonlijke ervaring, kwam ook voort uit het feit dat hij de vijandige houding van de functionarissen van de SAB ten opzichte van de katholieke godsdienst kende.
De oorsprong van de SAB houdt verband met de gebeurtenissen in de onafhankelijke staat Kongo, ontstaan in 1884 en overgegaan naar de persoonlijke soevereiniteit van Leopold II in 1885. Deze had absoluut fondsen nodig voor de ontwikkeling van de infrastructuren, en zo werd een groot gedeelte van het gebied in concessie of in eigendom gegeven aan maatschappijen of vennootschappen die de natuurlijke rijkdommen ervan, vooral ivoor en rubber, exploiteerden met de verplichting 50% van de opbrengst aan de staat af te dragen. De SAB, gesticht in 1888, was een van de machtigste maatschappijen geworden. De functionarissen ervan misbruikten hun werkelijke of vermeende bevoegdheden ten nadele van de lokale bevolking, die als slaaf werd behandeld.
Desbetreffend waren er veel protesten, ook op Europees niveau, en wel zozeer dat er in 1904 een internationale enquêtecommissie werd opgericht. De maatschappijen reageerden met het op iedere wijze hinderen van de werkzaamheid van de missionarissen en de catechisten. De SAB trachtte hen te verjagen, enigszins op grond van het antiklerikalisme dat er heerste onder haar agenten, die bijna allen vrijmetselaars waren, en enigszins uit eigenbelang, daar met de komst van de missionarissen de lokale bevolking zich bewust werd van eigen rechten en ze begon op te eisen.
De situatie verergerde nog meer in de jaren 1908-1909, toen Kongo van onafhankelijke staat Belgische kolonie werd. De agenten van de SAB profiteerden immers van de begrijpelijke verwarring die volgde op de overgang van het ene bestuur naar het andere.
De zaak Isidorus voegt zich in deze historische context, waarin de uitbreiding van de katholieke godsdienst werd gezien als een bedreiging van een verworven situatie. De catechisten begonnen in feite invloed en prestige te krijgen bij de bevolking en vormden een tegenmacht ten opzichte van de lokale agenten door de mensen zich bewust te maken van de onrechtvaardige behandelingen en de misbruiken betreffende het werk, en wel zozeer dat hun activiteit werd gezien als een inmenging in de belangen van de maatschappij, en dit eindigde in een openlijke vijandschap[8].
Ook de trappisten zeiden niets over de misbruiken die zij goed kenden, om niet de subsidies die zij van de koning ontvingen, te verliezen[9].
In deze conflictueuze werkelijkheid laat het authentiek evangelisch getuigenis van Isidorus het belang van de catechist voor de evangelisatie zien en nodigt in deze zin uit tot enkele overwegingen.
Achille Romani
________________
[1] Vgl. Paus Franciscus, motu proprio Antiquum ministerium, 2-3.
[2] Vgl. Johannes Paulus II, Omelia durante la solenne concelebrazione eucaristica per la beatificazione di Isidore Bakanja, Gianna Beretta Molla ed Elisabetta Canori Mora (Homilie gedurende de plechtige eucharistische concelebratie voor de zaligverklaring van Isidorus Bakanja, Johanna Beretta Molla en Elisabeth Canori Mora) (24 aprile 1994), in Insegnamenti di Giovanni Paolo II, XVII/1, Libreria Editrice Vaticana 1996, 996-1000.
[3] Vgl. R. Palazzi, Bakanja Isidoro, Martire per lo Scapolare, Provincia italiana dei Carmelitani, Roma 1994, 67.
[4] De gehele documentatie is in 1991 door de Congregatie voor de Zalig- en Heiligverklaringen verzameld, Congregatio de Causis Sanctorum, Canonizationis Servi Dei Isidori Bakanja, viri laici, 1885c-1909. Positio super Martyrio, Romae 1991. Deze documentatie bevat een Informatio, met de juridische bewijzen en de historische gegevens; een Summarium Enquête Dewitte met de teksten van de ondervragingen van 24 getuigen van het onderzoek, gehouden door p. Louis Dewitte in 1913-1914; de tekst van het cognitieve proces, gehouden in 1987, en verschillende andere documenten (Documents). Wij zullen gebruik maken van deze documentatie en de verschillende delen, zoals Informatio, Summarium E.D., Documents citeren. De vertaling van de teksten is van ons.
[5] Vgl. Documents, 210. Volgens het getuigenis van p. Dewitte hebben na de marteldood van Isidorus meer dan 4000 mensen uit de streek Busira het christelijk geloof aangenomen en zijn ze gedoopt, vgl. Informatio 19. Een bericht dat wordt bevestigd door p. Georges Dubrulle, vgl. Documents, 248.
[6] Vgl. Informatio, 48.
[7] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi, 75.
[8] Vgl. A. Claessens, Les conflits dans l’Équateur, entre les Trappistes et la Société Anonyme Belge (1908-1914), in “Revue africaine de Théologie” 4 (1980) 15-16.
[9] Vgl. D. Vangroenweghe, Bakanja Isidore, martyr du Zaïre. Récit biographique, Didier Hatier, Brussel 1989, 77.
(Vertaald uit het Italiaans door Drs.H.M.G. Kretzers)
23/09/2021