De zuivering van het geheugen is waarschijnlijk het meest levendige en originele getuigenis dat Bakhita, de Soedanese ex slavin die op 1 oktober 2000 heilig verklaard werd, ons doorgeeft.
Bakhita werd ontvoerd toen ze negen jaar oud was; ze werd mishandeld, verkocht en gefolterd door Arabische slavenhandelaars en geeft ons een onvoorstelbaar voorbeeld van “verzoening” met haar folteraars, verleden en wonden.
Het is een bijzondere actuele getuigenis voor de Kerk in Afrika, die wordt geroepen om het hoofd te bieden aan problemen van rechtvaardigheid, vrede en verzoening in het continent.
Bakhita vergeet nooit haar verleden als slavin; ze begraaft noch verdringt het verleden en vergeet niet het kwaad dat ze heeft ondergaan. Haar leven lang zal zij het verhaal doorgeven als een openbaring van de goddelijke barmhartigheid, en daarbij zal zij haar leven opnieuw lezen in het licht van de bevrijdende ontmoeting met Christus.
Het is een ware zuivering van het geheugen die een nieuwe dimensie aan zonde, onrechtvaardigheid en lijden geeft. Het christelijk geloof verandert in Bakhita de ervaring van slavernij, uiteenvallen en wanhoop in een lied van hoop en dankbaarheid.
De ex slavin beperkt zich niet tot het vergeven van haar folteraars en slaagt erin het kwaad, dat zij heeft ondergaan, te aanvaarden en te veranderen tot een zegen:
“Als ik die slavenhandelaars, die mij ontvoerd en gefolterd hebben, zou ontmoeten, zou ik knielen om hun handen te kussen, want als dit niet gebeurd was, zou ik geen christen en religieuze zijn geworden”[1].
Bakhita, de “geluksvogel”
Wie is Bakhita, deze “universele zus”, zoals Johannes Paulus II haar heeft beschreven op de dag dat ze heilig verklaard werd?
Ze wordt omstreeks in1869 geboren in Soedan, in een klein dorpje in Darfur. Ze is een kleindochter van het dorpshoofd en ze beleeft onbezorgd haar korte kindertijd samen met haar twee broers en drie zussen tot in 1874 toen haar oudste zus werd gekidnapt door slavenhandelaars.
Darfur en Tsjaad waren, samen met Zuid-Ethiopië en Somalië, bevoorrechte gebieden voor Arabische slavenhandelaars om op slaven te jagen. Dag en nacht waren de dorpen blootgesteld aan bendes van slavenhandelaars die onverwacht aanvielen, en mannen, vrouwen en kinderen ontvoerden voor een bloeiende handel ten bate van rijke moslims uit Noord-Afrika, Turkije en Egypte.
In 1876, toen Bakhita met een vriendinnetje naar een afgelegen veld was gegaan, wordt ze gevangen genomen: ze is negen jaar oud en het is voor haar het begin van een pijnlijke lijdensweg.
Ze wordt vijf keer op de slavenmarkt verkocht en zal haar familie nooit meer terugzien. De schok doet haar haar eigen naam vergeten evenals die van haar broers en ouders en ze vergeet ook haar moedertaal.
De Arabische slavenhandelaars kennen haar naam niet en met een perverse ironie noemen haar Bakhita, d.w.z. “geluksvogel”. Dit is een klein maar profetisch detail, waaruit kan men zien hoe de boosaardigheid van een mens op mysterieuze wijze lijkt samen te gaan met de heilsgeschiedenis. De barmhartigheidsplan van God zal immers de tragedie van het slavinnetje veranderen in echt “geluk” voor Bakhita en de wereld[2].
Bakhita zal heel slecht behandeld worden door haar verschillende “meesters”. Ze zal onderworpen worden aan het wrede ritueel waarbij ze over haar hele lichaam werd getatoeëerd, en daardoor was ze op sterven na dood; ze hield er 144 littekens aan over.
In 1883 besluit een Turkse generaal, haar meester, om haar te verkopen aan een Italiaanse consul, Callisto Legnani. Dit betekent voor Bakhita het einde van de onmenselijke behandelingen en het begin van een nieuwe bladzijde in haar leven.
Twee jaar later zal consul Legnani Soedan moeten verlaten door de revolutie van de Mahdisten tegen de regering van Khartoem. Bakhita smeekt hem om haar mee te nemen. Samen zullen ze aan land gaan in Genua waar de consul aanvaardt haar af te staan aan een bevriende familie, de Michieli, die hierop hadden aangedrongen.
Bakhita blijft bij hen in dienst in Venetië. Zij zal de familie Michieli nog voor een korte reis naar Soedan volgen. Terug in Italië, zal ze voor de kleine Mimmina Michieli zorgen.
Het “neen” van de slavin
Toen mevrouw Michieli weer naar Afrika teruggaat om de definitieve terugkeer van haar familie voor te bereiden, vertrouwt ze haar dochtertje, samen met Bakhita, toe aan het instituut van de Catechisten van Venetië, dat onder leiding stond van de zusters van Canossa.
Bakhita is bijna twintig jaar, ze kan lezen noch schrijven; ze wordt ingewijd in het christendom en is enorm geboeid te horen dat ook zij arme zwarte slavin “dochter van God” is.
Wanneer mevrouw Michieli terugkomt om haar dochter en Bakhita mee te nemen, is Bakhita nog
niet klaar met haar religieuze opleiding, maar mevrouw Michieli wil dat Bakhita haar ging helpen in een hotel in Suakin, een haven aan de Rode Zee.
De slavin had echter een diepe innerlijke verandering doorgemaakt.
“Ik weigerde met haar mee te gaan naar Afrika, want ik had nog niet genoeg catechese gehad betreffende het doopsel. Ik dacht dat ik, ook als ik gedoopt zou zijn, mijn geloof niet had kunnen belijden en daarom zou het voor mij beter zijn bij de zusters te blijven”[3].
Mevrouw Michieli geeft het echter niet op en ze probeert haar te intimideren, beschuldigt haar van ondankbaarheid, manipuleert haar gevoelens en doelend op haar rechten laat ze de hoogste gezagdragers ingrijpen.
De slavin biedt het hoofd aan de hoogste burgerlijke, militaire en religieuze instanties, dit met pijn in het hart omdat ze van die familie houdt, bij wie zij in dienst was geweest. Kardinaal Agostini, de procureur van de koning, een hoge militaire officier, de prefect, de overste van het huis, de overste van de zusters van Canossa, de president van de congregatie van de Liefde, de vertegenwoordigers van de Venetiaanse adel en zelfs de zusters komen er tussen, overtuigd dat het voor haar het beste was en proberen haar te overtuigen om mevrouw Michieli te volgen.
De procureur beslist uiteindelijk ten gunste van haar: Bakhita is vrij te verblijven waar zij wil, want in Italië bestaat geen slavernij.
Op 9 januari 1890 ontvangt Josephina Bakhita het doopsel, de eerste communie en het vormsel van de kardinaal van Venetië. Tientallen jaren later zal ze bij een bezoek aan deze plaats zeggen: “Hier ben ik een kind van God geworden... ik een arme negerin, ik een arme negerin”.
Divo Barsotti, een Italiaanse priester en theoloog, stelt dat Bakhita op deze manier bewijst dat het christendom slaven, die geen identiteitszin meer hebben als mens, kan veranderen in mensen met een onvoorziene kracht. Bakhita geeft ons de zekerheid dat de mens door Christus van een toestand van uiteenvallen en marginalisatie kan overgaan naar een van waardigheid en vrijheid. Het christendom realiseert een enorme ontwikkeling van de mens. Dit is een les die niet slechts voor Afrika geldt, maar voor de hele wereld[4].
Een levend getuigenis van de christelijke hoop
Waaruit bestaat de christelijke hoop die bevrijding en redding is?
In zijn encycliek Spe salvi stelt Benedictus XVI dat de mens voor de ontmoeting met Christus geen hoop heeft, de hoop komt echter voort uit het kennen van God.
“Voor ons, die vanouds met het christelijk godsbesef leven en er ongevoelig voor geworden zijn, is het bezit van de hoop die van de werkelijke ontmoeting met deze God uitgaat, nauwelijks nog waarneembaar. Een voorbeeld van een heilige uit onze tijd mag enigszins verduidelijken wat het betekent deze God voor de eerste keer en werkelijk te ontmoeten. Ik denk aan de heilig verklaarde Afrikaanse Josephina Bakhita” (nr. 3).
Het leven van deze Soedanese slavin is een levend getuigenis van de christelijke hoop die komt voort uit de ontmoeting met Christus en die het leven verandert.
Moeder Negertje
Na zoveel meesters van wie zij eigendom was geweest maakte Bakhita kennis met haar definitieve “Parón”, meester, zoals zij Hem in het Venetiaanse dialect noemde: de levende God, de God van Jezus Christus bij wie zij tijdens haar leven in dienst bleef.
Toen ze 24 jaar was vroeg ze om religieuze te worden en in 1893 wordt ze toegelaten tot het noviciaat van de zusters van Liefde in Venetië. Drie jaar later sprak ze haar eerste geloften uit, nadat ze volgens de gewoonte van toen door een kerkelijk gezaghebber getoetst was.
De patriarch van Venetië deed het onderzoek; hij had zoveel over deze Afrikaanse vrouw horen spreken, die enkele jaren eerder zijn voorganger en de gezaghebbers van Venetië had gemobiliseerd. Het was kardinaal Giuseppe Sarto, de toekomstige paus Pius X, die in 1952 heilig verklaard werd. Hun ontmoeting was een dialoog onder... heiligen. Het verslag van hun ontmoeting vermeldt slechts de woorden van bewondering en aanmoediging van de kardinaal voor de toekomstige zwarte geprofeste.
In 1902 kwam Bakhita in Schio aan, een voorstad dichtbij Vicenza. De Dochters van de Liefde, zusters van Canossa, waren er gevestigd sinds 1886 en beheerden er een centrum voor opvoeding en apostolaat met kleuter-, lagere en secundaire scholen, waar men borduur- en naaldwerk kon leren, samen met een weeshuis en een internaat. Moeder Negertje, zoals Bakhita reeds genoemd werd, bleef eenvoudig en ijverig haar hele leven daar afwisselend werken in de keuken, in de sacristie en als portiester.
In 1910 schreef ze, onder aanmoediging van haar overste, haar verhaal. Dit wonderbaarlijke verhaal werd overgenomen door Ida Zanolini in een gelijknamig boek dat gepubliceerd werd in 1931 en een groot succes kende. De faam van Bakhita verspreidde zich: iedereen wilde Moeder Negertje kennen, zien en naar Moeder Negertje luisteren.
Het verhaal van de goedheid van de “Parón”
Het leven van Bakhita was een spontaan en ononderbroken verhaal over hoe goed de “Parón” voor haar, een arme zwarte slavin, was geweest. Vol verwondering en ontroering omdat ze door Hem bemind en gekozen was als zijn dochter, was zij nooit moe aan groot en klein te herhalen: “De ‘Parón’ is zo goed!”. God leren kennen was voor Bakhita een enorme genade die zoveel Afrikaanse broers en zussen niet hadden ontvangen.
Tijdens de eerste wereldoorlog onderscheidde ze zich door haar dienstbaarheid in het veldhospitaal in de nabijheid van Schio waar zij met grote tederheid en zorg zieken en stervenden bijstond. Ze vertelde haar geschiedenis, haar avonturen en de barmhartigheid van God aan iedereen: eenvoudige soldaten of officieren.
In 1933 vroeg de overste van de zusters van Liefde haar om met een ervaren en op het gebied van de problematiek en de noden van de missie bekwame medezuster mee te gaan om overal de missie te promoten; het duurde drie jaar.
Bakhita moest door heel Italië reizen en in oratoria, parochiezalen en openbare zalen spreken. Later vertrouwde ze toe hoe hard voor haar was om zich te presenteren en tot het publiek te spreken. Ze hield niet van die beroering en van zich bloot te stellen; begin van de twintigste eeuw wekte een zwarte zuster in Italië veel nieuwsgierigheid. “Ze willen de vreemde vogel zien!”, zei ze met haar karakteristieke humor, eveneens vroeg ze, toen haar werd gevraagd om het boek van haar levensverhaal te verkopen: “Is er iemand die mij voor twee frank wil kopen?”[5].
Tijdens de tweede wereldoorlog terwijl Schio werd bedreigd door bommen, bleef Bakhita rustig doorwerken en sprak de anderen moed in. Zou die Meester, die haar bevrijd had van leeuwen, tijgers en panters, haar ook niet beschermen tegen bommen? Ze was er zeker van dat de bommen de school van de zusters noch de stad zouden raken, zoals het inderdaad geschiedde.
Terug thuis
De laatste periode van haar leven werd ze getroffen door een lange en pijnlijke ziekte. In haar doodstrijd smeekte de ex slavin: “Neem mijn kettingen weg, ze doen me pijn!”.
Haar aardse ketenen vielen definitief af en Moeder Negertje stierf op 8 februari 1947. Ze zal in 1992 zalig en op 1 oktober 2000 heilig verklaard worden.
Op 10 februari 1993 ging Johannes Paulus II naar Soedan. Een bronzen borstbeeld met een reliekschrijn van Bakhita werd toen geplaatst in de kathedraal van Khartoem, het was aan de paus geschonken door de generale overste van de zusters van Canossa.
Josephina Bakhita is op deze manier terug thuis gekomen, en ze droeg de geschiedenis van de folteringen van Afrika, van de slavernij, van de islam, van de kolonisatie, maar ook van het Westen, van de missionarissen en van de dialoog met Europa met zich mee. Maar vooral bracht ze de hoop op de bevordering en de waardigheid van de vrouw met zich mee die gezien wordt als een object door de consumptiemaatschappij ofwel tot slaaf gebracht wordt door een cultuur[6].
En uiteindelijk werd het nederig gebed verhoord dat Bakhita op de dag van haar wijding richtte tot de “Parón”:
O Heer, mocht ik daar naartoe vliegen, naar mijn mensen en hen allen schreeuwend uw goedheid verkondigen. Hoeveel zielen zouden zich tot U aangetrokken voelen... Allen, alle armen van Afrika.
O Jezus, maak dat ook zij U kennen en beminnen![7].
____________________
[1] R.I. Zanini, Bakhita. Inchiesta su una santa per il 2000, San Paolo, Cinisello Balsamo (MI) 2000, 131-132.
[2] Vgl. A. Sicari, Il quarto libro dei ritratti dei santi, Jaka Book, Milano 1994, 167.
[3] R.I. Zanini, Bakhita..., 72.
[4] Vgl. R.I. Zanini, Bakhita.., 130-131.
[5] Vgl. A. Sicari, Il quarto libro…, 186.
[6] Vgl. R.I. Zanini, Bakhita…, 131.
[7] M.L. Dagnino, Bakhita raconte son histoire, Curia Generalizia Canossiane Figlie della Carità, Roma 1996, 79.
(Vertaald uit het Italiaans door Maria Cristina Forconi)
19/02/2022