Het Italiaanse dagblad “La Stampa” bracht op 20 maart 2022 on line het bericht dat “bij niet alle leden van het Israëlische parlement de toespraak van president Volodimir Zelenski tot de Knesset, het uit één kamer bestaande Israëlische parlement, in goede aarde is gevallen: hij vergeleek in een gedeelte hiervan de oorlog in de Oekraïne met de Shoah. ‘Ik bewonder Zelenski en ondersteun het volk van de Oekraïne – zo heeft de minister van communicatie Yoaz Hendel op twitter geschreven – met hart en ziel en daadwerkelijk, maar de verschrikkelijke geschiedenis van de Shoah kan niet opnieuw worden geschreven’. ‘De oorlog is verschrikkelijk – zo heeft hij toegevoegd –, maar vergelijkingen met de gruwelen van de Shoah en de Endlösung zijn beledigend. Volgens de massamedia hebben andere ministers de vergelijking krenkend genoemd’”.
Zo nu en dan wordt opnieuw de discussie geopend over de voorwaarden waaronder de Shoah vergeleken mag worden met andere gebeurtenissen die overeenkomstige kenmerken vertonen, komen onmiddellijk polemieken naar voren die nooit tot bedaren zijn gekomen en ons onvermijdelijk weer brengen tot een interpretatie van die gebeurtenis.
In dit geval is het belangrijk voor ogen te houden dat Zelenski zelf geboren en opgegroeid is in een Joodse familie.
Er bestaan ongetwijfeld verschillende manieren om van de Shoah te getuigen en vooral om deze te interpreteren.
Laten wij als veelbetekenende voorbeelden de getuigenissen van Primo Levi en Elie Wiesel nemen.
Beiden zijn lastige stemmen geweest die na hun terugkeer uit de kampen van de nazi’s hebben gesproken tegen het algemeen stilzwijgen van die tragedie; beiden hebben niet opgesloten willen worden binnen alleen maar de rol van getuigen en zij hebben een onbetwist talent ontwikkeld van all-round-schrijvers en hierbij hebben zij het niet beneden hun waardigheid geacht, indien nodig, het politieke strijdperk te betreden; beiden zijn een icoon geworden van het verzet tegen een kwaad dat in de vormen van totalitarisme in de 20ste eeuw gestalte had gekregen. Hun getuigenis en stijl vertegenwoordigen echter twee verschillende interpretaties van de Shoah.
Voor Primo Levi moest het vertellen van zijn eigen persoonlijke tragedie ertoe dienen om de menselijke natuur en haar mogelijkheden in het kwade en het goede beter te doen begrijpen, opdat de irrationaliteit van de door ideologie opgehitste instincten de rede niet zou overheersen. In hem is er de zorg om een herinnering door te geven waarin een rationele benadering overheerst die erop gericht is te begrijpen wat er is gebeurd, terug te gaan naar de oorzaken en de complexe (ideologische, maar ook economische, politieke en maatschappelijke) medeoorzaken die de keten van de historische gebeurtenissen hebben bepaald.
Elie Wiesel heeft van zijn kant de voorkeur gegeven aan een meer religieuze benadering van de tragedie van het Joodse volk, die erop gericht is om het specifiek Joodse ervan te onderstrepen en het te behoeden voor interpretaties die het Joods zijn van de slachtoffers uit het oog dreigen te verliezen of te verduisteren in een algemeen humanisme. Zijn theologisch-gevoelsmatige visie op de gebeurtenissen dreigt ze te sacraliseren; niettemin heeft zij ertoe gediend ze in te voegen in de civil religion, die bij ons goed tot uitdrukking komt in de Dag van de Herinnering.
Wij moeten trachten de waarde van deze verschillende getuigenissen te begrijpen en historisch te situeren. In hun verscheidenheid zijn ze complementair geweest en zijn dit nog en weerspiegelen ze het bestaan van hun auteurs, die wat karaktertrekken, vorming en politieke richting zeer verschillend zijn.
Op het moment dat zij gewettigde vragen stellen over welke de nuttigste strategieën zijn, wanneer wij de nieuwe generaties gaan opvoeden, laten de twee benaderingen, die van Primo Levi en die van Elie Wiesel, ons de noodzaak zien niet dogmatisch te zijn, maar altijd te letten op de redenen en de gevoelens van de ander[1].
Van zijn kant heeft Tzvetan Todorov een verhit debat geopend met zijn boek Les abus de la mémoire[2].
Todorov introduceert een fundamenteel onderscheid tussen letterlijke en exemplarische herinnering.
Bij een letterlijke herinnering wordt de gebeurtenis in haar letterlijkheid bewaard, blijft zij een onovergankelijk feit dat tot geen enkel punt leidt dat verder gaat. Wanneer men de betekenis van de letterlijke herinnering goed voor ogen houdt, blijkt hetgeen Marcel Proust schrijft, heel duidelijk te zijn:
“Men maakt van geen enkele les gebruik, omdat men niet in staat is af te dalen naar het algemene, en men zich altijd verbeeldt zich in de tegenwoordigheid te bevinden van een ervaring die geen precedenten in het verleden heeft”[3].
Bij een exemplarische herinnering besluit ik daarentegen zonder het bijzondere karakter van de gebeurtenis te ontkennen haar onder andere te gebruiken als een voorbeeld van een meer algemene categorie en bedien ik mij ervan als een model om nieuwe situaties met andere personen te begrijpen: het verleden wordt daarom een begin van handelen voor het heden.
Als de letterlijke herinnering draagster is van risico’s, dan is de exemplarische herinnering mogelijk bevrijdend.
Bij letterlijk gebruik is het heden aan het verleden ondergeschikt, terwijl bij exemplarisch gebruik het verleden wordt gebruikt in functie van het heden: men verlaat het ik om naar de ander te gaan.
Op dit punt zijn wij geroepen om te kiezen tussen een herinnering die ons opsluit in het verleden, en een herinnering die ons openstelt voor de toekomst.
Wanneer eenmaal het verleden hersteld is, moet men zich afvragen: van wat voor soort herinnering bedienen wij ons en met welk doel?
Het gaat erom uit een circulair proces te komen dat zich tot in het oneindige herhaalt en de mens opsluit in de onbeweeglijkheid van het verleden om te treden in een proces van een opgaande lijn, waarin de mens zich bij zijn inzet in het heden richt op de toekomst met als vertrekpunt de rijkdom van zijn verleden, wat dat dan ook is.
Wij moeten echter herhalen dat verder gaan dan de herinnering niet betekent in het rijk van de vergetelheid binnengaan.
Verder gaan dan de herinnering wil niet zeggen haar opgeven.
De herinnering kan niet worden gereduceerd tot de rol van het zoeken naar een verloren tijd. Zij is geen nostalgie naar een voorbije tijd die niet meer terugkeert. Integendeel, zij heeft overeenkomstig de zeer bekende uitdrukking van Johann Baptist Metz[4] een ondermijnend vermogen, dat de gevestigde orde omverwerpt en verwoest. Zij vormt een bedreiging voor de absolute macht en laat ons niet met rust.
Als wij de letterlijk herinnering koesteren, beleven wij niet het heden en vergeten wij de anderen, de levenden van vandaag.
Het lijkt ten slotte belangrijk nog eens terug te keren naar het essay van Todorov om de aandacht te vestigen op een reeks beweringen die ons de gevaren van het misbruiken van de herinnering laten ontdekken.
Als iemand ons vandaag met minutieuze details aan oud lijden herinnert, maakt hij misschien ons waakzaam ten opzichte van beulen in het verleden, maar hij laat ons eveneens nog meer de huidige dreigingen negeren, daar zij niet dezelfde vorm aannemen.
De slachtoffers van het verleden herdenken is bevredigend, zich bezighouden met die van vandaag stoort.
De herinnering aan ons verdriet verhindert ons te kijken naar het lijden van anderen; zij rechtvaardigt onze huidige daden in naam van het leed in het verleden.
Niemand wil weliswaar een slachtoffer zijn, maar allen willen het daarentegen geweest zijn zonder het te zijn; allen streven naar de status van slachtoffer.
Hoe groter de krenking in het verleden is geweest, des ter groter zullen de rechten in het heden zijn. Anderen hebben geleden en ik als hun afstammeling pluk er iedere morele weldaad van. De beste manier om de slachtoffers van het verleden te gedenken zou niet zozeer de eigen late solidariteit met de slachtoffers van eens verkondigen als wel de misdaden die heden worden bedreven, bestrijden[5].
______________________
[1] Vgl. M. Giuliani, Primo Levi e Elie Wiesel, due modi diversi di “fare memoria”, in www.riflessimenorah.com
[2] Vgl. T. Todorov, Les abus de la mémoire, Arléa, Paris 1995.
[3] M. Proust, À la recherche du temps perdu, Paris 1988, 713.
[4] Vgl. J.B. Metz, Toekomst vanuit de herinnering van het lijden. Een hedendaagse vorm van verantwoording van het geloof, in “Concilium” (Ned.) 8 (1972) 5-21.
[5] Wat dit betreft zijn de essays van Pascal Bruckner en Guillaume Erner interessant over de “maatschappij van de slachtoffers” en hun macht in de huidige maatschappij, vgl. E. Furlanetto, “De maatschappij van de slachtoffers”. Enkele lijnen van een analyse van een groeiend maatschappelijk verschijnsel.
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
24/04/2022