Benedictus XVI heeft heel duidelijk gezegd:

“De rozenkrans is niet tegengesteld aan de overweging van het woord van God en het liturgisch gebed; integendeel, hij is er een natuurlijke en ideale aanvulling op, vooral als voorbereiding op en dankzegging voor de eucharistieviering. De Christus die wij in het evangelie en het sacrament hebben ontmoet, beschouwen wij met Maria ook op de verschillende ogenblikken van zijn leven dankzij de blijde, de lichtende, de droevige en de glorievolle geheimen. In de school van de Moeder leren wij zo gelijkvormig te worden aan haar goddelijke Zoon en Hem met ons eigen leven te verkondigen. Als de eucharistie voor de christen het middelpunt van de dag is, dan draagt de rozenkrans er op bevoorrechte wijze toe bij, de gemeenschap met Christus uit te breiden. Hij voedt ertoe op, in ons leven de blik van ons hart op Hem gericht te houden, om zijn barmhartige liefde te laten stralen over allen en alles”[1].

De rozenkrans is inderdaad een christocentrisch gebed, omdat ook de tot Maria gerichte lofprijzingen het geloof in Jezus, ware God en ware mens, willen verkondigen. De Kerk heeft de Mariadogma’s op de eerste plaats afgekondigd omwille van het geloof in Jezus Christus en niet van de devotie tot zijn Moeder. Deze dogma’s – in de eerste tijden Maria’s altijddurende maagdelijkheid en haar goddelijk moederschap en later, na lange en rijpe overweging, de onbevlekte ontvangenis en haar tenhemelopneming – vormen een waarborg voor het authentieke geloof in Jezus Christus, die tegelijkertijd waarlijk God en waarlijk mens is: twee naturen in één enkele persoon, zoals op het Concilie van Chalcedon werd afgekondigd. Het gebed van het Weesgegroet herinnert ons aan de menswording van God. De lofprijzing van Maria is in feite een voortdurende verkondiging van de genade die haar tot Moeder van God heeft gemaakt.

Bovendien staat de Heer Jezus in het middelpunt van de rozenkrans, omdat Hij het onderwerp is van de overweging van de geheimen. Wij worden uitgenodigd Maria na te volgen, zoals zij op haar beurt Christus is nagevolgd. Daarom is de rozenkrans een veeleisend gebed, omdat hij ons ertoe brengt onze gevoelens, onze daden en onze gedachten te toetsen aan de gevoelens, de daden en de gedachten van Jezus. Zo vindt in ons een loutering plaats die het ons mogelijk maakt altijd bereid te zijn, zoals Maria dat is geweest, de wil van God te doen. Meer dan tot Maria te bidden leert de Kerk ons te bidden zoals zij heeft gebeden. De Maagd is de meest aangewezen getuige van de biddende aard van de Kerk. Zij heeft immers bijzondere betrekkingen gehad met de Heilige Geest, die “voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26), terwijl wij, wanneer wij bidden, niet eens weten hoe en wat wij moeten vragen.

Door te herinneren aan de geheimen van de heilsgeschiedenis roept het rozenkransgebed ons voortdurend op te luisteren naar het Woord en de wonderen te beschouwen die God voor ons heeft gedaan. De herinnering is immers het fundament van het christelijk gebed, de wortel zonder welke wij als bomen zijn die verdorren. Wie ben ik? Wie is God? Wat heeft God voor mij gedaan? Hoe heeft de heilsgeschiedenis zich ontwikkeld en wat is erin gebeurd? Hoe is die tot mij gekomen?

De wortel van ons leven ligt in onze herinnering. Het rozenkransgebed is een gebed waarmee de christen gedurende de week zich de geheimen van het leven van de Heer in herinnering roept en ze overweegt.

De wijze waarop de rozenkrans wordt gebeden, heeft in de loop van de eeuwen vorm gekregen. In 1569 gaf paus Pius V de volgende definitie hiervan:

“De rozenkrans of het psalterium van de heilige Maagd Maria is een zeer vrome wijze van bidden en van gebed tot God, een gemakkelijke wijze die binnen het bereik ligt van allen; hij bestaat in het prijzen van diezelfde heilige Maagd door de groet van de engel honderdvijftigmaal te herhalen, even vaak als er psalmen van het psalterium van David zijn; bij ieder tientje wordt het gebed des Heren ingelast en worden bepaalde overwegingen aangegeven, die het hele leven van onze Heer Jezus Christus belichten”[2].

Sindsdien is de vorm van de rozenkrans bidden dezelfde gebleven, dat wil zeggen: vijftien tientjes verdeeld over de geheimen van de menswording, het lijden en de dood van Christus, de heerlijkheid van Christus en Maria. Vervolgens heeft Johannes Paulus II de geheimen van het licht betreffende het openbare leven van Jezus willen toevoegen. De rozenkrans bestond uit honderdvijftig Weesgegroeten ter vervanging van de honderdvijftig psalmen (psalterium) voor hen die niet konden lezen. De psalmen blijven het eerste en fundamentele gebed van de Kerk, geordend in het Getijdengebed.

Men moet zich ervan bewust worden dat de ware zin van het rozenkransgebed Bijbels is. Aan het evangelie zijn immers zowel de gebeden als de formulering van de geheimen ontleend: het Onzevader, het gebed dat Jezus ons heeft geleerd; het Weesgegroet, dat bestaat uit de woorden van de groet van de engel aan Maria en die van Elisabet; het gloria, het korte gebed van lofprijzing en verheerlijking van de Allerheiligste Drie-eenheid. Slechts twee geheimen, de tenhemelopneming van Maria en haar kroning in het paradijs, worden niet direct gedocumenteerd door de Schrift, maar zij zijn een logisch gevolg van de leer ervan. Het leven van een christen in de heerlijkheid van God, dat deze geheimen oproepen, was immers het doel van heel de prediking en heel het handelen van Christus.

De rozenkrans is een eenvoudig gebed dat degene die hem bidt, door middel van de meest bekende gebeden brengt tot de kern van het christelijk mysterie, tot de fundamentele gegevens van het geloof. Hij is het gebed van de armen, niet alleen omdat de nederigen het gebruiken, maar vooral omdat het de weg leert van de eenvoud en van de armoede van geest.

Het is een gebed dat rust geeft, omdat het door heel de week en heel het jaar te omvatten het ritme van het leven respecteert. Voor iedere dag is er een overweging van de verschillende geheimen van het leven van de Heer. De herhaling van de Weesgegroeten biedt de mogelijkheid geleidelijk aan in een relatie met God te komen met een rustigere, vollere en meer geordende beweging van de ziel. Hij moet zonder haast gebeden worden en zo in één enige stem het éne geloof verenigen met de éne liefde tot de heilige Maagd Maria.

Voor een christen is het gebed als de adem; en de adem herhaalt zich ook, net als de rozenkrans, die vreugde en voedsel wordt van de ziel die verlangt in gemeenschap te leven met God.

Daarom moeten wij een tijd wijden aan het gebed, in het bijzonder aan het bidden van de rozenkrans, als noodzaak en fundament van ons leven. Laat men niet zeggen dat men geen tijd heeft, want dat is niet waar. Het is immers altijd een keuze, zijn tijd te besteden aan de een of andere activiteit. Daarom moet ieder een eigen tijd krijgen: de tijd voor God en voor het fundament van de liefde, die hem meer geduld, liefde en tederheid zal geven. Wanneer deze tijd van de liefde ontbreekt, verliest men langzamerhand de herinnering en de zin van het leven. Er is een tijd om bij de mensen te zijn en een tijd om bij God te zijn, een tijd om volkomen stil te zijn en een tijd om te spreken.

Wij zijn geroepen deze trouw aan de rozenkrans te bewaren. Ondanks zonde, mislukking en inspanning moet hiervoor iedere dag ruimte blijven. Als wij trouw zijn aan de Maagd Maria, zal zij trouw zijn aan ons. Wij moeten als Maria blijven bidden met grote nederigheid, met geduld. De rozenkrans bemoedigt ons om onze afkeer voor het offer en het lijden te overwinnen door ons het lijden van Christus te laten overwegen. Hij bemoedigt ons om onze afkeer van een nederig en werkzaam leven te overwinnen door ons te laten kijken naar de nederigheid van Christus en Maria; en de overdenking van de glorievolle geheimen helpt ons, de onverschilligheid jegens het toekomstige leven en onze gehechtheid aan materiële goederen te overwinnen.

Wanneer wij de rozenkrans bidden, zijn wij in de armen van de Heer; wij blijven onze weg gaan samen met heel het volk van God, dat Jezus als hoofd heeft en Maria als Moeder. Wij zijn er zeker van dat zij aan ons denkt “nu en in het uur van onze dood”. Het kan het laatste ogenblik van mijn leven zijn, maar Maria laat mij nooit in de steek als ik haar niet in de steek laat. Als ik haar trouw ben, zal zij mij trouw zijn. Als ik haar niet trouw ben, zal zij langzaam en met grote tederheid samen met mij verder blijven gaan.

Emilio Grasso, Maria. Dochter, Bruid en Moeder van het Woord,
Uitgeverij Averbode│Erasme nv, 2016, 59-65.

 

 

____________________

[1] Benedictus XVI, Angelus, 16 oktober 2005.

[2] Pius V, Consueverunt Romani Pontifices, 17 september 1569.

 

 

 

21/05/2022