Homilie ter gelegenheid van de 137ste verjaardag van de stichting van de stad Ypacaraí
Ypacaraí, 13 september 2024
Ik groet met respect en gevoelens van broederschap de autoriteiten van ons geliefde Ypacaraí, die ook dit jaar gevraagd hebben om de viering van een mis voor de stad bij de 137ste verjaardag van haar stichting.
Op een dag als deze is het voor ons allen – wat onze menselijke, politieke of ook religieuze gevoeligheid ook is – belangrijk opnieuw te overwegen wat een stad is en wat zij geroepen is te worden.
Ook de Bijbel biedt ons in dezen een perspectief.
Wat zegt de Bijbel over stad?
De stad verschijnt al in de eerste hoofdstukken van het boek Genesis: zij zijn een inleiding op heel de Bijbel en houden een precieze antropologie voor, dat wil zeggen een idee van de mens en zijn bestemming.
In die eerste hoofdstukken zien wij vóór alles de schepping van het heelal en de mens als man en vrouw. De verhalen over de schepping verhelderen dat de mens zelf, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, die een gemeenschap is van personen (Vader, Zoon en Heilige Geest) intrinsiek relationeel is. De geseksualiseerde natuur van de mens is reeds een teken van deze fundamentele oproep tot relatie.
Zo ontstaat het gezin, dat de eerste echte instelling is die aan iedere andere voorafgaat, en de enige die in Bijbels perspectief een goddelijke oorsprong heeft.
Andere instellingen hebben immers een menselijke oorsprong in hun concrete vorm: zij zijn de vrucht van menselijke creativiteit. God is niet de stichter van de monarchie, van de parlementaire democratie, van de rechtbanken... God is niet de initiatiefnemer van de verschillende beroepen: Hij is niet de eerste musicus, de eerste smid, de eerste timmerman...
En God is ook niet de stichter van de stad; integendeel, de mens is dat, aan hem heeft God de noodzakelijke talenten en capaciteiten gegeven om zijn omgeving te veranderen en deze meer aan zijn leven aan te passen.
Het eerste gebod van God aan de mensheid wijst juist op deze taak van een verandering ten beste: “Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar” (Gen. 1, 28).
Toen God de eerste mensen vroeg om de hof waarin Hij hen had geplaatst, te bebouwen, bedoelde Hij deze als een vruchtbare plaats waar de mensheid zich kon ontwikkelen. De hof van Eden was derhalve de plaats waar een beschaving moest groeien en leven in overvloed. In deze hof, aangeboden door God voor hun ontwikkeling, moesten de mensen noodzakelijkerwijs hun huizen vestigen, samen groeien, socialiseren, werken, scheppen...
Wij kunnen in dit gebod derhalve de kiem zien van wat de urbanisatie zal zijn, die nu juist het proces is waarmee de mensen de ruimte voor het leven, de ontmoeting, de gemeenschap organiseren.
Het ligt immers voor de hand dat God vanaf het begin de mensen voor de gemeenschap heeft geschapen. Een gemeenschap die zich niet uitput in een affectieve relatie tussen man en vrouw of in een gezin, geïsoleerd van de anderen.
Een vol leven heeft de stad nodig. De stad is een plaats waar mensen elkaar ontmoeten, met elkaar omgaan, waar de uitwisseling van ideeën en materiële goederen welkom zijn en worden bemoedigd. Het is de plaats van de markt en ook van het recht, omdat een vreedzame samenleving wetten nodig heeft.
Daarom heeft men het reeds in het vierde hoofdstuk van Genesis over de bouw van de eerste stad.
De eerste stad werd door Kaïn gebouwd. Dat is heel interessant en laten wij het waarom hiervan bekijken.
Er wordt tegen ons gezegd: “Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw; zij werd zwanger en baarde Henoch. Hij stichtte een stad, en noemde die stad naar zijn zoon Henoch” (Gen. 4, 17).
Kaïn bouwt de stad, nadat hij zijn broer Abel heeft gedood om niet voortdurende te moeten vluchten om wraak te vermijden. De stad met haar muren wordt derhalve vóór alles voorgesteld als een plaats van veiligheid. De stad betekent het einde van het rondzwerven, het wortelen op een plaats waar men met het eigen gezin kan leven.
De stad is derhalve de plaats van de toekomst. Kaïn denkt aan zijn zoon. Om duidelijk de betekenis van deze bouw te laten zien geeft Kaïn aan de stad de naam van zijn zoon Henoch.
Wil zijn zoon goed kunnen leven, heeft hij een stad nodig. Dezelfde overtuiging zal vervolgens door Abraham tot uitdrukking worden gebracht: wanneer hij van de mysterieuze reizigers samen met die van de verwoesting van Sodom en Gomorra, in de buurt waarvan hij leefde, de boodschap van de geboorte van Isaak ontvangt, zal Abraham met aandrang ten beste spreken voor het behoud ervan. Welke toekomst kon Isaak eigenlijk ver van een stad hebben? Alleen die van een zwervend leven, tot het oneindige ronddolend.
Een stad noemen met de naam van een persoon zal iets gemeenschappelijks worden: Rome naar Romulus, vervolgens Alexandrië, Caesarea, Tiberias, Constantinopel... tot Stalingrad toe. En in Paraguay kunnen wij denken aan de steden die de naam van een held van de onafhankelijkheid dragen: Fernando de la Mora, Pedro Juan Caballero, Fulgencio Yegros...
Kaïn staat aan het begin van deze traditie. Kaïn, niet God, heeft de eerste stad gesticht.
Maar zinspeelt dit ook op een impliciet negatieve connotatie van de stad?
Absoluut niet. Kaïn draagt een vervloeking met zich mee. Maar de naam Henoch, die ook de naam van de stad wordt, betekent “gewijd, opgedragen aan God”.
Uit het vervloekte ontstaat het gezegende.
Met deze weinige woorden over de stichting van de eerste stad wordt al veel gezegd.
Met een diepgaand realisme wordt gesteld dat de stad wordt wat de mensen die er wonen, ervan maken.
Haar toekomst schommelt tussen goed en kwaad, omdat de stad een menselijke schepping is. En omdat de mens vrij is, kan hij kiezen tussen goed en kwaad.
De stad is als zodanig niet een plaats van verderf die men moet wantrouwen. Het is een plaats van keuze.
In veel culturen en veel tijden is het gewoon de tegenstelling te benadrukken tussen platteland als plaats van vrede, harmonie en deugden, en de stad als plaats van geweld, onrecht en ondeugd. Veel mythen verkondigen een terugkeer naar de natuur, een herstel van de oorspronkelijke staat. De Bijbel kondigt integendeel de Volmaakte Stad aan.
In de Bijbel is er niet de tegenstelling tussen platteland en stad, tussen natuur en cultuur, maar tussen twee steden die uiteindelijk zullen worden aangeduid als Babylon en het nieuwe Jeruzalem.
De stad verschijnt in de Bijbel niet als het product van de menselijke rebellie van de mens tegen God. Het is veeleer een typisch voorbeeld van de menselijke gemeenschap met haar mogelijkheden en zijn risico’s. De stad is nuttig en de Bijbel ontkent dit niet.
Het is ook interessant te zien dat de drie beproevingen van Jezus plaatsvinden in de woestijn, op een hoge berg en op de tempel van Jeruzalem, dat wil zeggen zowel in de natuur als in de stad. De woestijn, de berg en de tempel van Jeruzalem zijn plaatsen waar God zich bevindt, maar ook plaatsen van beproeving.
De stad heeft derhalve evenals iedere andere menselijke werkelijkheid een ambivalentie.
En deze ambivalentie confronteert ons met onze verantwoordelijkheid.
Vandaag weten wij nog meer dan in de tijden van de Bijbel dat wij de ander nodig hebben. Wij kunnen niet leven zonder scholen, universiteiten, poliklinieken, ziekenhuizen, fabrieken, transporten... Het is bijvoorbeeld duidelijk dat de allereerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding het gezin toekomt, maar het gezin kan niet alles doen. “Er is een heel dorp nodig om een kind groot te brengen”, zegt een beroemd spreekwoord.
De eerste hoofdstukken van het boek Genesis schilderen derhalve een breed kader waarbinnen men stelt dat de mensen niet zijn geschapen om alleen te zijn, maar om met anderen te leven.
De mens is niet eenvoudigweg een individu (een woord dat verwijst naar onderscheid en uniciteit), maar een persoon (een woord dat is ontstaan in de context van de theologische reflectie, waar het het “in relatie zijn” aanduidt).
De mens is een relatie. Hij manifesteert zich nooit als een geïsoleerd individu, maar wordt altijd gesocialiseerd door het gezin, de maatschappij en de politieke gemeenschap, ook al overstijgt hij – als persoon – altijd de maatschappelijke en politieke context en blijft hij onvervreemdbaar.
Hierin ontmoet nogmaals de Bijbels-theologisch reflectie de wijsheid van de filosofen.
Voor Aristoteles is de mens een “politiek dier”. Een dier, zeker, maar wat hem onderscheidt van de andere levende wezens, is het feit dat hij van nature bestemd is om in de polis, in de stad, te leven. Leven in de meest volle zin van het woord, dat wil zeggen door deel te nemen en niet eenvoudigweg te overleven: “Het is in deze zin – zo stelt Aristoteles – dat wij zeggen dat de mensen samen leven en niet zoals dat geldt voor het vee, dat eenzelfde weide deelt”.
Tot het geluk dat het leven tracht te bereiken, behoort derhalve essentieel de gemeenschap.
Om te besluiten zou ik enkele eenvoudige conclusies uit dit alles willen trekken.
Zeggen dat de stad een ambivalente werkelijkheid is, waarvan de bestemming van onze verantwoordelijkheid afhangt, moet ons ertoe brengen de woorden van John F. Kennedy te omschrijven in de toespraak bij zijn inauguratie: “Vraag je niet af wat Ypacaraí voor jou kan doen; vraag je af wat jij voor Ypacaraí kunt doen”.
De stad is iets dat allen bouwen. Als het waar is dat wij de stad nodig hebben, en dat is waar, dan kunnen we haar niet beschouwen als een mangoboom die ieder seizoen vruchten geeft, vruchten waarvan wij kunnen genieten door alleen maar een hand uit te steken.
De stad is niet de weide waarvan allen zoals het vee profiteren. En samen leven betekent niet eenvoudigweg naast elkaar leven zoals de koeien in het veld.
Integendeel, wij staan allen in relatie met elkaar. Een devies zei: “Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen gezondheid en die van het hele dorp”.
Mijn gezondheid hangt niet alleen af van mijn inspanningen, maar ook van die van mijn buren. Ik kan geen afval verbranden, maar als een buurman ze verbrandt, adem ook ik die vergiftigde lucht in. Ik kan de bakken met regenwater die de habitat van de voortplanting van muggen vormen, elimineren, maar als de buurman ze niet elimineert, ontkom ik niet aan dengue en chikungunya.
Het christelijk geloof biedt de inwoners van de stad dit perspectief, een perspectief waar het centrale karakter van iedere persoon zich verbindt met de waarden van solidariteit, subsidiariteit en verantwoordelijkheid.
Laten wij voor de Allerhoogste gaan staan en dan bidden voor onze geliefde stad, daarbij de woorden van de profeet Jeremia herhalend: “Zoek het welzijn van de stad, omdat uw welzijn van haar welzijn afhangt” (vgl. Jer. 29, 7).
Pastoor van de
Parochie Sagrado Corazón de Jesús van Ypacaraí
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
05/10/2024