Woord van God en geloofsleven

 

“Heiligt in uw hart Christus als de Heer. Weest altijd bereid tot verantwoording aan alwie rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft” (1 Petr. 3, 15)[1].

Deze aansporing van de apostel Petrus biedt ons de gelegenheid tot een reflectie over enkele fundamentele houdingen in ons geloofsleven.

Als christenen en kinderen van de Kerk beleven wij het geloof in een God schepper en verlosser, die in Christus zijn bloed heeft vergoten om iedere mens te redden. Een God die liefheeft, die vraagt om een persoonlijke relatie met ons aan te gaan, die niet een anoniem volk roept, maar mensen die een gezicht, een hart, gevoelens hebben.

Christelijke hoop en menselijke illusie

Dat is ons geloof, drager van een hoop, ten overstaan waarvan de apostel ons uitnodigt altijd bereid te zijn om het te bevestigen aan wie ons vraagt naar de redenen ervan.

De christelijke hoop verschilt van de menselijke illusie. Illusies hebben hun oorsprong in onze verlangens, in het wachten op de verwezenlijking van persoonlijke plannen die als grondslag onze criteria en aspiraties hebben.

Hoeveel mensen leven in illusies, totdat zij op een brute wijze de werkelijkheid ontdekken. Illusies hebben geen concreetheid, zij brengen een verwachting tot uitdrukking die gericht is op een onbepaalde toekomst van iets dat geen fundament heeft en dus zonder mogelijkheid tot verwezenlijking is.

De hoop is daarentegen een theologale deugd, die haar fundament vindt in het woord van de Heer. Krachtens haar kunnen wij ons heden onder ogen zien, dat, ook al is het hard en moeizaam, geleefd en aanvaard kan worden, als het leidt naar een doel waarvan wij zeker kunnen zijn, omdat het zo groot is dat het de inspanning van de weg rechtvaardigt[2].

God heeft gesproken en wat Hij heeft beloofd, zal in vervulling gaan, omdat Hij het is die het heeft gezegd. De hoop heeft niet haar “bron” in ons zelf, in het projecteren van onze verlangens, in onze woorden of in die van welke mens dan ook, hoe intelligent of gezaghebbend hij ook is, die in elk geval niet de sleutels van het leven en de dood bezit.

De hoop wordt in ons geboren uit het luisteren naar het woord van God, dat, wanneer het wordt ontvangen, in ons doordringt, ons persoonlijke “ik” bevraagt en van ons vraagt een antwoord te geven. Het zijn de ouders niet die voor hun kinderen moeten antwoorden; het is de parochie- en kerkgemeenschap niet die een antwoord moet geven voor de gelovigen, maar het is ieder in zijn individualiteit die moet zeggen of hij gelooft of niet gelooft, hij wel of niet het Woord en de hoop die het wekt, aanvaardt.

Geconfronteerd met het Woord

Ten overstaan van het woord van God staat de mens alleen maar met zijn geweten; niemand kan hem het geloof opleggen, dat in wezen een relatie van zijn geweten met dat Woord is.

Het geloof is een goddelijke gave, maar ook een daad van menselijke vrijheid; het wordt gesitueerd in het mysterie van de relatie tussen de individuele mens en God; het is een persoonlijke werkelijkheid alvorens een gemeenschappelijk feit te worden. Het is nooit een sociologisch gegeven; in feite is het niet zo dat de kinderen automatisch ertoe gebracht worden het te delen, omdat in een gezin de ouders een hecht geloof beleven.

Een beleefd geloof, als gehoorzaamheid aan het gehoorde Woord, is altijd verbonden met de hoop dat wat wij geloven, verwezenlijkt zal worden, dat wij een toekomst hebben, dat hetgeen God heeft beloofd, vervuld zal worden, en niet hetgeen wij door middel van onze illusies verwachten.

Bij het bidden herhalen wij vaak: “Uw wil geschiede”, maar wij worden vaak gedreven door het verlangen dat onze wil in vervulling gaat en dat onze verwachtingen verwezenlijkt worden. Wij stellen onszelf als term van een oordeel, terwijl het criterium niet onze persoon of ons verlangen is, maar God zelf, die de diepte van de werkelijkheid kent en doordringt en het volk dat in de duisternis wandelt en in Christus het licht ontmoet, de weg wijst.

Het is dus niet nodig ons woord, de zovele woorden van de wereld met het woord van de Heer te verwarren, wat wij willen, met hetgeen de Heer aangeeft als zijn wil. De wil van God is soms hard, bitter, vraagt om offers en een gevecht tegen onszelf; het is een medicijn dat vaak onaangenaam is om in te slikken, maar dat onze ziektes kan behandelen en doen genezen.

Vandaar het fundamentele belang van het luisteren naar het Woord, maar ook van ons antwoord. Wij mogen immers nooit het geloof, de hoop en de liefde die op een vitale wijze met elkaar verbonden zijn, scheiden; het geloof zonder de naastenliefde is dood en de hoop zonder de horizon van het geloof is een menselijke illusie die eindigt in desillusie en een mislukking van het leven, omdat zij geen verwezenlijking zal hebben.

Het geloof verdiepen

De aansporing van Petrus roept ons op altijd bereid te zijn om rekenschap af te leggen aan alwie ons daarom vraagt, van het waarom van ons geloof, het waarom van onze hoop, onze liefde en onze keuzes uit te leggen.

Het is belangrijk de redenen te geven van onze hoop; dat vraagt van ons een voortdurende inzet om ons geloof te verdiepen en ons leven te onderzoeken. Wij moeten ook ten volle onze intelligentie inzetten; een pastoraal van de intelligentie zou de gelovigen moeten opvoeden antwoorden te geven op wat zij hopen, geloven en liefhebben.

Ten overstaan van de vragen die de mens van onze tijd ons stelt, of die ons zelfs gesteld worden door onze eigen kinderen, kan men niet reageren door als reden aan te voeren dat “men het altijd zo gedaan heeft”. Deze uitleg, die alleen maar een uitvlucht is, bevredigt de intelligentie niet; als “men het altijd zo gedaan heeft”, kan het ook zijn dat men zich altijd vergist heeft en dat wij vandaag de fouten van het verleden aan het herhalen zijn.

Een christen kan zich minder dan wie ook tevreden stellen met vooraf gefabriceerde antwoorden, met het reproduceren van zich herhalende slogans, met opnieuw de weg gaan van zijn ouders, zijn voorouders, zijn wijk, de groep waartoe hij behoort, zonder de bijdrage van de intelligentie die wordt verlicht door het geloof.

Een bevrijd volk

Als men de intelligentie doodt door te herhalen wat anderen zeggen en doen, belemmert men de zending van de Kerk, die het verkondigen is van de waarheid die de mens, alle mensen bevrijdt.

De waarheid van het woord van de Heer maakt ons vrij; zij doet ons ontdekken dat een persoonlijke God de wereld bestuurt en als wij met Hem, de bron van het leven, in relatie staan, vrij zijn, in het leven staan. In Christus zijn wij een volk dat vrij is van angst, van schaamte, van zonde en zelfs van de dood, omdat wij geloven en hopen dat ook wij met de ten leven gewekte Christus zullen verrijzen tot eeuwig leven.

Het is noodzakelijk opnieuw de relevantie en de diepgang van de woorden van Petrus te ontdekken en de eisen die daaruit voortvloeien, te aanvaarden.

De vooruitgang van de mens, van de wetenschap en de maatschappij bevraagt ons geloof en wij, zo zegt de apostel, moeten bereid zijn in iedere culturele en maatschappelijke context verantwoording af te leggen van onze hoop. Deze hoop heeft haar fundament in God, niet in zo maar een god, maar in die God die een menselijk gezicht heeft en die ons tot het einde toe heeft liefgehad: ieder individu en de mensheid in haar geheel. Zijn Rijk is niet een denkbeeldig hiernamaals, gelegen in een toekomst die nooit komt; zijn Rijk is daar aanwezig waar Hij wordt bemind en waar zijn liefde ons bereikt[3].

(Verzorgd door Silvia Recchi)

 

 

__________________

[1] De tekst is opgesteld, uitgaande van een homilie van Emilio Grasso die werd gehouden in de parochiekerk Sagrado Corazón de Jesús van Ypacaraí (Paraguay) over de zin van de christelijke hoop als fundamentele houding van het christelijk geloof.

[2] Vgl. Spe salvi, 1.

[3] Vgl. Spe salvi, 31.

 

(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)

 

 

08/03/2025