Louis Massignon en de moslims

 

Een christelijke leer?

Men dient echter hierbij op te merken dat de verklaring van de onvermijdelijkheid van de dood van al-Hallâj, zoals die wordt gepresenteerd, ligt op het vlak van theologisch-mystieke diepgang.

Op het vlak van de sociaal-religieuze dynamiek moet men zeggen dat voor de islam de leer van de identificatie met God die al-Hallâj predikte, alleen maar als ketterij kon worden beschouwd. De tegen al-Hallâj ingebrachte beschuldiging was dat hij de christelijke leer van de menswording had omarmd, in de islam beschuldigd van hulûl, een soort profanatie van de majesteit van de godheid. Enkele van zijn verzen konden hieraan doen denken:

“Lof aan Hem die Zijn mens-zijn heeft geopenbaard

als roemrijk geheim van schitterende godheid,

en die vervolgens in Zijn schepping verschijnt

in de gestalte van iemand die eet en drinkt”.

De ketterij die men bespeurt, is die van een in hetzelfde individu tegelijk aanwezig zijn van godheid en mens-zijn. Het menselijke, psychologische ik van al-Hallâj heeft weliswaar, wanneer hij verkondigt: “Ik ben de waarheid”, in een spel van vermommingen plaats gemaakt voor het ik van God en is al-Hallâj derhalve voor volgende islamitische mystici te verontschuldigen voor hetgeen hij heeft gezegd, omdat hij op de ogenblikken dat hij deze uitdrukkingen bezigde, namens God sprak, maar het blijft ook waar dat God en mens elkaar hebben aangeraakt en van rol hebben verwisseld.

De islam en het mysticisme

En hier betreedt men het gebied van wat Henry Corbin, Frans filosoof en islamoloog, leerling van Étienne Gilson en Massignon zelf, heeft gedefinieerd als “de paradox van het monotheïsme”.

Zeggen dat God één is, zoals de islam doet, wil niet zeggen dat God alles is. Een anekdote van een mysticus uit dezelfde tijd als al-Hallâj illustreert dit dilemma goed:

“Als iemand een huis binnenkomt en daar een ander ziet die daar woont, en tegen hem zegt: ‘Jij bent alleen in dit huis’, kan de ander hem antwoorden: ‘Jouw woorden zouden juist zijn, als jij niet zou bestaan’”.

De soefi’s merken dus dat zolang als een mens verkondigt dat God één is, zoals de islamitische theologie doet, het een leugen betreft, omdat het in werkelijkheid twee zijn: de mens die verkondigt, en God die wordt verkondigd.

Waneer wij deze logica tot het uiterste doorvoeren, dan is het enig mogelijke mysticisme in de islam dat waarbij de mens verdwijnt door zich in God te vernietigen om alleen voor Hem plaats te maken.

Dit was voor Louis Gardet, een eminent leerling van Massignon, de onontkoombare uitkomst van de islamitische mystiek. Gardet heeft in nauwkeurige studies laten zien dat de islamitische mystiek bij het behandelen van dit dilemma tot twee opties is gekomen.

De eerste is die van de “uniciteit van het getuigenis”: God legt van zichzelf getuigenis af in het hart van de mysticus, dat de plaats wordt waar de dialoog van de liefde tussen God en mens plaats vindt tot aan de uitwisseling van de harten, om een beeld te gebruiken dat de christelijke mystiek bekend is.

De tweede stroming is die van de “uniciteit van het bestaan” van het “existentiële monisme”: alleen God bestaat en de wereld die voorbijgaat, is alleen maar een weerspiegeling van Hem. Het schepsel moet zich vernietigen in God, die alleen blijft.

Al-Hallâj was een exponent van de eerste stroming. De grootste van de tweede was daarentegen de reeds aangehaalde Ibn Arabî, ongeveer drie eeuwen later. Welnu, terwijl de eerste leidt tot voor de islam onaanvaardbare beweringen, omdat het individu een eigen vaste vorm krijgt ten overstaan van God en vooral omdat in het hart van de mysticus een zekere vorm van inwoning van het goddelijk tot stand komt, als het ware een menswording, waarborgt de tweede stroming het dogma van de goddelijke uniciteit ten volle.

In afwachting van Christus

En toch merkt Massignon dat ondanks de formele veroordelingen, ondanks de damnatio memoriae ten opzichte van al-Hallâj en van al zijn talrijke leerlingen zijn figuur onderwerp was gebleven van studie en verering. En moeders bleven zijn naam aanroepen over zieke kinderen.

Ook door zich te baseren op dit voortleven van al-Hallâj, van zijn onderricht en geschiedenis met zo uitgesproken christelijke trekken heeft Massignon in de islam een onbewust hoop op Christus gezien.

De benadering van de islam van Massignon blijft bepaald door de overtuiging dat zijn terugkeer in de schoot van de Kerk “het kind is van de gebeden van de heiligen van de islam”. Dit bewustzijn brengt hem ertoe de grenzen geweldig te verleggen. In de lijn van Maritain, een van zijn intiemste vrienden, verklaart hij:

“De genade van Christus beweegt zich overal. Christus is tegenwoordig in alle levende zielen... Hij is niet het monopolie van een klein aantal mensen; overal waar christelijk leven is, daar is Christus tegenwoordig”.

En toch laat Massignon geen enkele ruimte aan syncretisme: “De islam is slechts een stapsteen voor een menigte mensen”.

Massignon heeft ook getracht de zin van de islam te begrijpen door zich af te vragen of zij alleen maar een historische gebeurtenis is of daarentegen een boodschap aan de mensheid bevat, of er een of andere uitdrukking van de goddelijke wil in vervat is.

Zo heeft hij er voor de christenen “een bevel” in kunnen ontdekken “om God in zijn Christus terug te vinden en zo in Hem zijn transcendentie te vereren”. Sprekend over de drie monotheïstische godsdiensten, waarvan hij de gemeenschappelijke afstamming van Abraham onderstreepte, kende Massignon bovendien aan elk daarvan de verheerlijking van een van de drie theologale deugden toe: hij stelde dat het jodendom vooral beantwoordt aan de hoop, het christendom aan de liefde en de islam aan het geloof.

De islam, evangelische lans

Maar Massignon is nog verder gegaan bij deze poging om het mysterie van de islam te onderzoeken. In zijn elegante en cryptische proza heeft hij afstand genomen van ieder irenisme:

“De islam is een vlammend zwaard, een heilige lans gericht tegen de bevoorrechten van God, oproep en dreiging tegen het christendom, dat dwingt tot heldendom, dat van de eerste franciscaanse martelaren van Marrakech, dat van de kruistochten en de missionarissen... een evangelische lans die het christendom sinds dertien eeuwen stigmatiseert”.

Dit zijn zeer vermetele beweringen die hetzelfde zijn als te zeggen dat de islam de vijand is. Maar voor een christen moet men zijn vijand liefhebben, omdat hij alleen het ons mogelijk maakt tot een volledige gelijkvormigheid met Christus te komen. Al-Hallâj stierf inderdaad, zijn beulen vergevend, en ook Massignon streefde ernaar als martelaar te sterven. Zoals al-Hallâj. Zoals de Foucauld. Zoals Franciscus van Assisi, toen hij in Damietta voor de sultan al-Mâlik al-Kâmil verscheen en toen hij op La Verna de stigmata voor het heil van de moslims ontving. Een martelaar bidt en lijdt voor allen, in de plaats van allen.

Het is echter belangrijk te benadrukken dat deze zo originele overtuigingen niet ontstaan zijn als deducties die de vrucht zijn van theologische uitdieping.

Integendeel, zij spruiten voort uit de wortel van zijn ervaring: toen hij schuldig was, is Christus hem tegemoet gekomen op voorspraak van enkele personen die voor hem de prijs hebben betaald.

Deze opvatting verklaart ook zijn inzet in de gevangenissen gedurende de laatste zeven jaar van zijn leven, tussen de schuldigen:

“Wij hebben geen tegenwoordigheid van God in de christelijke authentieke Stad, behalve misschien voor wie de gevangenen bezoekt. Ik heb de gevangenen bezocht en ik moet zeggen dat ik veel meer Gods tegenwoordigheid in de gevangenis heb gevonden dan onder vrije mensen en onder personen aan de macht. Dit soort tegenwoordigheid van God in de stad in een paradoxale vorm komt tot stand door de zonde met een zekere solidariteit ten opzichte van de zondaars die de eerlijke mensen ons verwijten”.

De badaliyya

Ook voor zijn islamitische vrienden wilde Massignon de prijs betalen. Daarom stichtte hij in 1934 in Damietta samen met Mary Kahil, een christin uit Egypte, de badaliyya, de gebedsgenootschap van christenen in het gebied van de islam. Badaliyya betekent juist “vervanging” en veronderstelt ook het begrip “vrijkoping”. “De liefde streeft naar vervanging – verklaarde hij –; dat is in het bijzonder waar voor de nacht van de geest”. De roeping van de leden van de badaliyya was het eigen leven aan te bieden voor hun islamitische vrienden door voor hen te lijden en te bidden. Dat is wat Charles de Foucauld noemt “verlosser zijn met Jezus”.

Ook zonder uitdrukkelijk martelaarschap bleef er de weg van het onbloedige martelaarschap, de ascese over: “Hierin is de uiteindelijke rijkdom van de mensheid gelegen – zo zei Massignon –. De ascese is geen solitaire luxe die erop gericht is ons voor God mooi voor te doen, maar het diepste van de werken van barmhartigheid, het werk dat gebroken harten geneest” met de breuk die het zelf voortbrengt. Daarom was voor hem het mooiste type van een barmhartige de martelaar. En daar kwam ook zijn diepe devotie voor de ‘gestigmatiseerde vrouwen’ vandaan: Anna Katharina Emmerich, Catharina van Siena, Margherita van Cortona, Marie des Vallées...

De inspiratie van de badaliyya is derhalve gelegen in het bewustzijn dat interreligieuze relaties vóór alles een beweging zijn van hartstochtelijke liefde die ertoe drijft het eigen leven aan te bieden, opdat anderen kunnen leven, en leven in overvloed, in de school van Jezus die zijn leven gaf tot vrijkoping voor de menigten.

Michele Chiappo

 

(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)

 

 

18/02/2023