Enkele lijnen van een analyse van een groeiend maatschappelijk verschijnsel
Een veralgemeend slachtofferschap
Dit alles schept een steeds meer veralgemeend slachtofferschap dat gunstig kan zijn in economische termen en wordt versterkt door de mediamachine met haar voorkeur voor het spectaculaire en de noodzaak een gehoor te creëren.
Bruckner schrijft in zijn artikel:
“De angst om schade te lijden wordt zelf een schade. ... De kleine dagelijkse mislukkingen en ongelukjes zijn geen normale episodes van het bestaan meer, maar schandalen die een recht op schadevergoeding mogelijk maken in een maatschappij die van het geluk een weergaloze horizon van haar leden heeft gemaakt”.
Dit is in wezen – zo zegt de Franse filosoof – het slachtofferschap: de tendens, namelijk, de eigen moeilijkheden te beleven als krenking en niet als noodzakelijke fases tot rijping. Ook het onbehagen van leven vraagt om een schadeloosstelling. Er komt dus een commerciële visie op leed naar voren die wordt gedacht in termen van profijt en belangen en de catalogus van het lijden classificeert in termen van opbrengt. Op deze wijze, zo voegt Bruckner eraan toe, wordt voor ieder de verleiding groot “mishandelende ouders, een afschuwelijke jeugd uit te vinden, de eigen ellende te kweken als planten in een vaas, er voordeel uit te halen, nederlagen op te hopen, zoals anderen sommetjes geld ophopen”.
Het zichzelf tot slachtoffer maken – beweert Bruckner – wordt in wezen een verdorven wil om anders te zijn, uit de anonimiteit te treden en, beschut in het fort van de eigen smart, zijnsgelijken gezag in te boezemen. In die zin wordt wie een ongeval overkomt, geadeld, maakt hij er aanspraak op, voelt hij zich uitverkozen, een held; het is als een zich losmaken van het gewone mensdom en eigen ongeluk om te laten slaan in roem. Zo wordt er een op verdriet gerichte versie van het voorrecht toegepast die suggereert dat “de wet op allen, behalve op mij, moet worden toegepast” en integendeel een kastenmaatschappij schetst waar het feit dat men schade heeft geleden de voordelen van de geboorte vervangt. Het recht als bescherming van de zwakken verdwijnt achter het recht als bevordering van de mensen die handig zijn, van degenen die beschikken over de macht van de media, over relaties om de meest onwaarschijnlijke zaken te verdedigen.
Weliswaar is het grote avontuur van de moderne tijd – zo erkent Bruckner – de nood van hen die worden overheerst op het publieke toneel, de mogelijkheid voor hen om toegang te hebben tot alle voordelen van een gewoon burgerschap. De strijd tegen discriminatie – zo merkt hij op – moet echter worden gevoerd in naam van het principe dat de wet wordt toegepast op allen met dezelfde rechten en dezelfde beperkingen. Als men van tevoren de voorwaarde stelt dat bepaalde groepen, omdat zij benadeeld worden, een bijzondere behandelingen kunnen genieten, dan zullen deze laatsten, spoedig gevolgd door anderen, in de verleiding komen nieuwe “leenstelsels” van onderdrukten te vormen.
Hij voegt er nog aan toe dat als het voldoende is slachtoffer te worden verklaard om gelijk te hebben, allen ervoor zullen strijden om deze bevredigende positie in te nemen.
“Slachtoffer zijn zal een roeping worden, een voltijdbaan en wij zullen zich in naam van de strijd voor gerechtigheid ware leenstelsels van onderdrukten zien vormen die de afzonderlijke rechten opeisen. ... Als de maatschappij verandert in een verzameling van eisers en klagers, dan valt heel het maatschappelijk systeem uit elkaar en maakt een oplossing van conflicten onmogelijk”[1].
Het slachtoffer rechtvaardigt alles
Op deze wijze is, wanneer men de sociologische analyse van Erner weer opneemt, dat wat zich vormt, een op het slachtoffer gerichte en dus tweedelige opvatting van de wereld. Enerzijds onschuldige individuen, verenigd door hun verschillend lijden, anderzijds een macht die hen onderdrukt.
Slachtoffers zijn inderdaad per definitie onschuldig. Zij kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor een ontwikkeling die hen overstijgt en die zij gedeeltelijk ondergaan. Dat betekent niet dat men hun lijden moet ontkennen, of het nu psychologisch, of fysiek is, maar het is belangrijk te begrijpen hoe deze maatschappij van slachtoffers ons maatschappelijk bewustzijn, de rechtspraktijk en het functioneren van de instellingen opnieuw gestalte geeft. Wat dit verschijnsel op het spel zet, is niet alleen het verschijnen van een nieuwe maatschappelijke categorie, maar ook de democratische waarden zelf, omdat een van medelijden getuigende overeenstemming een ernstige dreiging voor het overleven ervan wordt[2].
Op deze wijze kunnen de rechten van wie lijdt, uiteindelijk de rechten van de mens in gevaar brengen. De maatschappij van slachtoffers leidt, ook al wordt zij door humanisme voortgebracht, tot een funest slachtofferschap, omdat, als in het humanisme de mens de maat is van alles, in het slachtofferschap dit het slachtoffer is.
In feite rechtvaardigt het slachtoffer alles, zo verduidelijkt Erner: in zijn naam voert men bijvoorbeeld een oorlog in Irak of die tegen de pedofilie.
Het succes dat bijvoorbeeld de uitdrukking “morele intimidatie” heeft gehad, zo verzekert Erner, legt het verschijnsel van de psychologisering bloot van het lijden, dat verbonden is met het afwezig zijn van erkenning, met het gevoel gekrenkt te zijn. Dit brengt echter een ernstig probleem met zich mee, dat van hoe men wettelijk dit feit moet inschatten, wanneer het vóór alles om een subjectief gevoel gaat[3].
Op dezelfde wijze is, wanneer men uitgaat van het feit dat ieder verlies van autonomie kan worden beleefd als onwettig of onverdraaglijk, de vraag die rijst, om een ander voorbeeld aan te halen, hoe men het functioneren van een hiërarchische organisatie moet onderscheiden zonder het zich vermenigvuldigen van gevallen van morele intimidatie te zien.
Het gevaar dat men loopt door een dergelijk belang te hechten aan de vormen van psychisch en fysiek lijden is een ware epidemie aan slachtofferschap te voeden.
Daar komt bovendien bij dat de zaak van de slachtoffers zo machtig is geworden dat deze geïnstrumentaliseerd en een mediaitem is geworden door wie de middelen ervoor heeft, ook op de zwaarste ogenblikken in het leven van een volk, om een regiem omver te werpen of de oorlog te verklaren.
“Omdat intussen niets groots in de wereld wordt verwezenlijkt zonder het lijden van het individu erbij te betrekken om het handelen te rechtvaardigen. Er is niets beters om een publieke opinie in beroering te brengen dan te koop lopen met slachtoffers. Wanneer het lijden niet meer zo spectaculair is, is de verleiding groot meer overtuigende vormen ervan uit te vinden”[4].
Tot slot
Na lange tijd slachtoffers te hebben ontkend en de herinnering aan hen te hebben beledigd wijdt de maatschappij zich nu toe aan het slachtofferschap. De twee Franse schrijvers van wie wij in het kort enkele analyses naar voren hebben gebracht, laten de risico’s en het gevaar van een maatschappij van slachtoffers zien.
Als de geschillen zich tot in het oneindige zouden moeten vermenigvuldigen – zo waarschuwt Bruckner –, dan zou de gewone wereld een gemeenschap worden van onze onenigheden, de wet zou niet meer die zijn welke de mensen verenigt, zoals Montesquieu wilde, maar integendeel de factor van hun scheiding. En de politiek zou, ondergeschikt aan het gerechtelijk systeem, gereduceerd worden tot de arbitrage tussen met elkaar onverenigbare subjectieve rechten.
Guillaume Erner brengt van zijn kant de dreiging naar voren die gelegen is in het instrumentaliseren van slachtoffers op grond van het toepassen van medelijden in de politiek. Als enerzijds medelijden een menselijke rijkdom is, zo beweert de socioloog, wordt dit anderzijds een enorm struikelblok in het besturen van de massa’s. Men kan niet besturen, noch politiek bedrijven met medelijden, omdat dit zou betekenen de democratische rechtvaardigheid ter discussie stellen, agressieve vormen van gemeenschap in het leven roepen en de politici ervan vrij stellen gedane beloften te verwezenlijken. Ware politiek moet daarentegen door de ethiek van verantwoordelijkheid en rationaliteit worden geleid, zoals Max Weber in herinnering brengt, niet door medelijden en emotie.
In de loop van de tijd, en misschien is dit reeds het moment, zal mededogen, dat in de politiek een valse waarde is, de woede van de burgers ten overstaan van de puur verbale verklaringen en de hypocriete “mooie woorden” van politici opwekken. De maatschappij van slachtoffers zal dan de kans lopen zich te richten tegen de slachtoffers zelf.
(Verzorgd door Emanuela Furlanetto)
_____________________
[1] P. Bruckner, Vers une société de victimes?, in “Constructif” nr. 10 (2005); http://www.constructif.fr/bibliotheque/2005-2/vers-une-societe-de-victimes.html?item_id=2607
[2] Vgl. G. Erner, La société des victimes, La Découverte, Paris 2006, 13-14.
[3] Vgl. G. Erner, La société des victimes..., 60-63.
[4] Vgl. G. Erner, La société des victimes..., 29.
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
18/06/2022