De twee voeten van God

 

Wij hebben vaak nagedacht over Jezus, “de goede herder” en ons daarbij laten fascineren door het beeld van degene die de negen en negentig schapen in veiligheid achter laat en op zoek gaat naar het schaap dat verloren gegaan is.

Jezus heeft ons echter ook een andere parabel voorgehouden, die van de “barmhartige vader”, waarbij er geen enkel zoeken naar de “verloren zoon” is, maar het geduldige en zware wachten tegen iedere hoop in op zijn terugkeer.

Twee verschillende houdingen die wij van dezelfde Jezus leren en die tegenover elkaar lijken te staan. Wij moeten echter niet blijven stilstaan bij de ogenschijnlijke tegenstelling die, wanneer men ze met elkaar vergelijkt, naar voren komt, maar beide aspecten aanvaarden om steeds beter het mysterie van Jezus te kunnen begrijpen.

Op dezelfde wijze zouden wij verrast kunnen zijn door het feit dat Jezus bij het uitzenden van zijn leerlingen tegen hen zegt alleen naar de verloren schapen van het huis van Israël te gaan (vgl. Mat. 10, 5-6); alleen daarna zal Hij de opdracht geven de horizon van de zending geheel uit te breiden naar “alle volkeren” (Mat. 28, 19) om het evangelie te verkondigen “aan heel de schepping” (Mar. 16, 15).

Enkele gedragingen van Jezus kunnen dus tegenstrijdig lijken. Op sommige ogenblikken lijkt Hij hard en onwrikbaar, zoals in de episode van de tempel, wanneer Hij met geweld degenen die er een marktplaats van hebben gemaakt, verjaagt (vgl. Joh. 2, 15-16), of wanneer Hij aanvankelijk weigert de Kananeese vrouw te helpen en haar, als vreemdeling, zelfs vergelijkt met een hondje dat men het brood van de kinderen niet moet toewerpen: zij is dus de aandacht van God niet waard (vgl. Mat. 15, 22-26).

Bij deze episodes zou men zich kunnen afvragen waar die, in heel het evangelie verkondigde goedheid van de Heer is gebleven: “de andere wang toekeren” en “het zeventig maal zeventig vergeven”, die Jezus de bekendheid hebben geven van wijze, die zich niet alleen bij christenen, maar ook bij veel volkeren heeft gevestigd.

Jezus heeft nooit een anonieme relatie met de mensen die Hij ontmoet. Bij iedere gelegenheid laat Hij zich volledig erbij betrekken en zo ontstaan in Hem zowel de diepste tederheid als de grootste woede. Maar Jezus is steeds dezelfde en wat uit Hem voortkomt, is, ook in de meest tegenstrijdige houdingen, steeds liefde die Hij wil meedelen aan de mensen; Jezus openbaart bij iedere gelegenheid de liefde van de Vader, die Hem heeft gezonden, en daarbij laat Hij hetzij de rechtvaardigheid, hetzij de barmhartigheid van God zien. In zijn onderricht laat Hij ons, evenals in zijn leven, een God zien die kind weet te worden, om de mens de wegen van het heil te wijzen, maar ook een God die strikt rechtvaardig is jegens degene die zijn barmhartigheid weigert te ontvangen.

De heilige Bernardus helpt ons deze twee aspecten te begrijpen, die wij moeilijk op evenwichtige wijze kunnen combineren en waarbij wij vaak van het ene uiterste in het andere vallen.

In zijn Sermo VI van het Hooglied spreekt Bernardus over de rechtvaardigheid en de barmhartigheid en hij vergelijkt ze met de twee voeten van God. Hij baseert zich hier op twee passages uit de Bijbel. De eerste is ontleend aan het boek van de Psalmen: “Zit aan mijn rechterhand; Ik leg uw vijanden als voetbank voor uw voeten” (Ps. 110, 1); de tweede aan het evangelie van Lucas, waar gesproken wordt over de zondares aan wie de zonden worden vergeven, omdat zij zich aan Jezus’ voeten heeft neergeworpen, ze met haar tranen heeft gewassen en ze met haar haren heeft afgedroogd (vgl. Luc. 7, 36 vv.).

Bernardus gaat uit van de passage uit het Hooglied waar de bruid, haar Bruidegom bewonderend, zegt dat zijn benen als zuilen van albast, rustend op voetstukken van zuiver goud, zijn (vgl. Hoogl. 5, 15), en hij vergelijkt een voet van God met de rechtvaardigheid en de andere met de barmhartigheid. Bernardus is van mening dat deze twee termen in verschillende passages van de Heilige Schrift samen worden gevonden.

De bruid van het Hooglied heeft zeker reden om de benen van haar Bruidegom te verheerlijken, daar “barmhartigheid” en “waarheid” in harmonie elkaar hebben ontmoet in de wijsheid van God (vgl. Ps. 85, 11-14) en alle wegen van God barmhartigheid en waarheid zijn (vgl. Ps. 25, 10).

De tekenen van de aanwezigheid van een rechtvaardige en barmhartige God herkent men in de mens door twee houdingen: de vrees voor God en de hoop. De vrees voor God verwijst naar het oordeel; de hoop verwijst naar de barmhartigheid.

De Heer vindt behagen in hen die Hem vrezen en die hopen op zijn barmhartigheid (vgl. Ps. 147, 11). Als de vrees voor God het begin is van de wijsheid (vgl. Ps. 111, 10; Spr. 9, 10), de hoop is het vorderen ervan en de liefde de voltooiing ervan.

Wij moeten dus in navolging van de zondige vrouw uit het evangelie buigen en de voeten van de Heer kussen. Wij moeten ze echter beide kussen, daar, als wij alleen die van rechtvaardigheid kussen, tot wanhoop zouden kunnen vervallen, als wij integendeel alleen maar die van het oordeel kussen, ons zouden kunnen bevinden in een gevaarlijke zelfverzekerdheid.

Bernardus sluit immers af met de woorden dat men eerbiedig de twee voeten van de Heer moet kussen. Als wij echter meer door wroeging worden getroffen en de barmhartigheid vergeten om alleen maar te denken aan het oordeel, voelen wij ons overladen met verwarring, terneergeslagen door een huiveringwekkende angst, ondergedompeld in de diepste duisternis. Als wij daarentegen het oordeel vergeten en alleen maar blijven steken bij de barmhartigheid, vlijen wij ons neer in nalatigheid en nonchalance en wordt ons gebed lauw, onze activiteit trager en worden wij een object van grote onstandvastigheid.

Wijs geworden door de ervaring, moeten wij ons niet tevreden stellen met alleen maar na te denken over het oordeel of alleen maar de barmhartigheid van de Heer, maar wij moeten ze samen bezingen, zingen tot de Enige die beide in zich verenigt.

Sandro Puliani

 

(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)

 

 

27/08/2022