Het hoogste getuigenis van de liefde van de heilige Óscar Arnulfo Romero
Een blijvende bekering tot God en de mensen
“Het was de moord op de jezuïet Rutilio Grande, initiator van de basisgemeenschappen op het platteland in Aguilares die hem de ogen opende”[1].
De dood van pater Rutilio Grande betekende het ogenblik van de “bekering” van Romero naar de armen.
Romero zegt dat hij in Rutilio Grande “een broer” heeft gezien “die op zeer belangrijke ogenblikken in mijn leven mij zeer nabij is geweest en deze gebaren vergeet je nooit”[2]; hij ziet een sprekend voorbeeld in hem. Op plastische manier wijst hij dit voorbeeld aan in “het gelaat, naar de hemel gericht, in gezelschap van twee boeren”[3].
Die nacht, doorgebracht in gebed naast zijn vermoorde vriend, markeert het ogenblik van pastorale ommekeer van deze grote bisschop. Hij heeft “dat gelaat” voor ogen, “gericht naar de hemel, in gezelschap van twee boeren”: het gelaat van Christus, dat Romero vanaf zijn jeugd heeft aanbeden en gevolgd.
De “bekering” van Romero wordt dus gekenmerkt als een bekering tot het gelaat van Christus, dat wordt herkend in de geschiedenis van de mensen, waarvan hij deel uitmaakt.
Wanneer men spreekt van bekering, dient te worden gepreciseerd dat men moet verwijzen naar de blijvende bekering van de christen en de bisschop die in het volle bewustzijn zijn pastorale taken op zich wil nemen, en wel zo dat hij in een dramatische en verwarde crisissituatie defensor civitatis wordt in het voetspoor van de traditie van de oude kerkvaders: hij verdedigt de vervolgde geestelijkheid, hij beschermt de armen, hij bevestigt de mensenrechten, waarbij hij het pauselijk leergezag en dat van het Concilie letterlijk neemt[4]. De dood van de jezuïet Rutilio Grande en de dubbelzinnige wijze waarop deze hem door de president van de republiek werd bericht[5], vormden voor mgr. Romero een teken dat hij wel moest interpreteren. De feiten toonden hem een andere werkelijkheid van het verleden en een verschillende positie van hem in de verantwoordelijkheid ten opzichte hiervan. Dit alles vereiste een ander soort antwoord waaraan mgr. Romero zich niet onttrok[6]. Meer dan van een bekering zou het volgens mgr. Rosa Chávez, de voorganger van Romero in San Salvador, juister zijn te spreken van een natuurlijke evolutie in degene die een blijvende bekering beleeft, in een totale opening naar God en de mensen toe[7].
Langs deze lijn beweegt zich ook de interpretatie van mgr. Arturo Rivera Damas, vroeger samen met mgr. Romero hulpbisschop van mgr. Chávez en vervolgens opvolger van dezelfde Romero. Bij de presentatie van de door pater Jesús Delgado geschreven biografie schrijft hij het volgende:
“Ik ben het eens met hen die een dergelijke verandering een bekering noemen. Het is echter voor mij een grote voldoening uit het onderzoek van Delgado op te maken dat het niet een plotselinge verandering betrof, zoals dat gebeurde bij de heilige Paulus, maar een langzame bekering, zoals dat gewoonlijk gebeurt bij gewone stervelingen, in ieder van ons: zij rijpte langzamerhand in het hart van die mens, soms gekweld, soms onverschrokken, maar altijd edelmoedig. Ik geloof dat Delgado erin is geslaagd om exact het moment te bepalen van het ‘uur van die verandering’”[8].
Laten wij Romero nog eens lezen in zijn homilie van de vierde zondag van de Veertigdagentijd (16 maart 1980):
“Als wij zouden zien dat Christus de behoeftige mens is, de gemartelde mens, de gevangengenomen mens, de vermoorde mens; en wij in iedere mens die op zo onwaardige wijze langs onze wegen is weggegooid, de weggegooide Christus zouden zien, dan zouden wij hem oprapen als een edelsteen en hem kussen zonder ons te schamen voor hem... De mens is Christus en in de mens die met geloof wordt gezien en behandeld, aanschouwen wij Christus, de Heer...”[9].
De “bekering” van Romero is niet een bekering tot een of andere ideologie.
“Romero es nuestro”, riep Johannes Paulus II uit, geknield voor de tombe van mgr. Romero[10].
Het bezoek van Johannes Paulus II aan het graf van mgr. Romero werd “hardnekkig” door de Heilige Vader zelf gewild tegen de voorwaarden in die door de regering waren gesteld en zelfs tegen de raad van de Bisschoppen in.
Kardinaal Roberto Tucci, in die tijd degene die de reizen van de paus naar het buitenland organiseerde, vermeldt dit in een interview in “L’Osservatore Romano”, opgenomen in “La Civiltà Cattolica”.
Kardinaal Tucci getuigt hierover:
“Ik wil graag beginnen met te herinneren aan de moed die paus Wojtyla toonde bij het onder ogen zien van moeilijke, soms hachelijke of gevaarlijke omstandigheden. Hij was koppig. Hoe kunnen wij zijn vastberadenheid vergeten, toen hij kost wat kost wilde bidden op het graf van aartsbisschop Oscar Arnulfo Romero in San Salvador. Een van de door de regering gestelde voorwaarden om toe te stemmen in het bezoek was dat graf te negeren. De bisschoppen raadden de paus af erheen te gaan. Er was niets aan te doen: Johannes Paulus II wilde het doen, omdat het een bisschop was die was gedood, terwijl hij de Eucharistie vierde. Toen wij bij de plaats kwamen, vonden wij de kathedraal vergrendeld. De paus zette zich schrap en zei dat hij zich niet vandaar zou bewegen, totdat het hem was toegestaan op het graf te bidden. Wij bleven lang op het verlaten plein. De politie had allen doen verdwijnen, er was niemand. Vervolgens kwam de sleutel er echter en de paus kon lange tijd bij het graf verblijven”[11].
Romero niet degraderen tot een instrument uit ideologisch belang, zoals de heilige Johannes Paulus II vroeg, is hem in verband brengen met de gezichten die hij voor zich had en waarin hij het gelaat van Christus ontwaarde. Niet het gelaat van de zegevierende Christus, maar dat van Christus dat was veranderd in Getsemani, op Calvarië, op Golgota.
Romero ziet. Hij ziet “gezichten van campesinos zonder land, beledigd door de strijdkrachten en het gezag. Gezichten van arbeiders die zonder reden zijn ontslagen, zonder voldoende loon om het eigen gezin te onderhouden, gezichten van ouderen, gezichten van gemarginaliseerden, van krottenbewoners, gezichten van arme kinderen die al vanaf hun jeugd de wrede greep van maatschappelijk onrecht beginnen te voelen”[12].
Romero ziet, omdat hij “de Godservaring” heeft gehad, hij ziet, omdat hij niet een mens is, in zichzelf “gekeerd” en als zodanig alleen maar in staat naar zichzelf en zijn problemen te kijken.
De persoonlijke zonde als oorsprong van de maatschappelijke zonde
Romero komt aanhoudend terug op het thema van boete, bekering van het hart, bevrijding van de persoonlijke zonde.
“De eerste bevrijding die moet worden verwerkelijkt om een politieke groepering die werkelijk de bevrijding van het volk wil, ingang te doen vinden, moet de bevrijding van de eigen zonden zijn. Zolang men slaaf is van zonde, egoïsme, wreedheid en haat, kan men niet iemand zijn die geschikt is om het volk te bevrijden”[13].
En in de reeds aangehaalde Messa esequiale per il Padre Rutilio Grande vinden wij opnieuw hetzelfde thema:
“Zolang men niet leeft in een bekering van het hart, een leer die wordt verlicht met het geloof om het leven te richten naar Gods hart, zal alles zwak zijn, revolutionair, voorbijgaand, gewelddadig”[14].
Romero laat ons aan de vooravond van zijn dood, op de vijfde zondag van de Veertigdagentijd, zijn testament na[15].
In het voetspoor van de meest authentieke christelijke visie dringt hij aan op een bekering van het hart, op een persoonlijke bekering. Hij wantrouwt wie zich verbergt achter de anonimiteit van “structurele ongerechtigheid, geïnstitutionaliseerd geweld, maatschappelijke zonde”. Hij zoekt de oorsprong van deze “maatschappelijke zonde” en vindt deze “in het hart van ieder mens”. Daar moet vooral de zonde worden bestreden, daar levert men het beslissende gevecht, daar moet men beginnen.
De maatschappelijke zonde is een gevolg van de persoonlijke zonde van de mens. “Daarom begint het heil bij de mens, bij de waardigheid van de mens, bij het ontrukken van iedere mens aan de zonde... In de Veertigdagentijd is dit de uitnodiging van God: bekeert u individueel”. Romero ziet in de zonde, in de zonde die in de diepte van het hart van de mens is, nog voordat deze zich manifesteert in uiterlijke daden en uitkristalliseert in sociale structuren, de oorsprong van het kwaad dat intussen de overhand op hem dreigt te krijgen.
“In het hart van de mens zijn er vormen van egoïsme, afgunst, verafgoding en daar ontstaan verdeeldheid, hebberigheid... Derhalve dient deze bron van alle verslaving te worden gezuiverd. Waarom is er slavernij? Waarom is er marginalisering? Waarom is er analfabetisme? Waarom zijn er ziekten? Waarom is er een volk dat klaagt en lijdt? Dat alles is een aanklacht tegen het bestaan van de zonde”.
Romero ziet de beperktheden van iedere bevrijding die niet uitgaat van de bekering van het hart van de mens. Voor hem “zal elke oplossing voor een politieke organisatie die rekening houdt met het algemeen welzijn van de Salvadoranen, altijd moeten worden gezocht in het geheel van de definitieve bevrijding”. Indien men niet wil vervallen tot de illusie van gemakkelijke en tragische ad hoc-oplossingen, moet men volgens Romero naar de kern van het probleem gaan, naar hetgeen “de Kerk zal blijven verkondigen: het berouw over uw persoonlijke zonden”.
In deze visie verbazen de woorden van Romero niet:
“Er is geen betere tijd, geloof ik, om het vaderland te helpen dan een Veertigdagentijd die wordt beleefd als een campagne van gebed en boete”[16].
Romero is gestorven, omdat hij heeft gezien. Hij heeft het gelaat van God gezien en hij heeft het gelaat van zijn volk gezien. Hij heeft het gelaat van de onderdrukten gezien, maar hij heeft ook het gelaat van zijn onderdrukkers gezien.
Hij is gestorven, omdat hij allen heeft opgeroepen tot bekering. Hij heeft ons eraan herinnerd dat “Jezus niemand heeft uitgesloten noch van zijn boodschap, noch van zijn uitnodiging om het Rijk binnen te gaan. Hij heeft al zijn tijdgenoten liefgehad; en juist omdat hij allen werkelijk liefhad, heeft hij van hen de bekering gevraagd”[17], die Romero goed heeft ervaren in zijn vlees en die “moeilijk en pijnlijk is, omdat de verandering die wordt gevraagd, niet alleen betrekking heeft op een manier van denken, maar ook op een manier van leven”[18].
De weg van de blijvende bekering, zo leert ons deze grote bisschop, is de harde en moeilijke weg die leidt naar Calvarië. Het is de weg die begint in het hart om de wereld te bereiken in de omarming van het kruis.
Het is de moeilijke en smartelijke weg die ons brengt tot de exodus en de diaspora, tot de dood van verworven zekerheden en geconsolideerde gevoelens. Het is echter de enige weg die ons trouw aan God en de mensen maakt, die het mogelijk maakt dat in ons lichaam dat wordt geofferd, de verzoening tussen God en de wereld plaatsvindt.
In een tekst van Puebla, die wordt hernomen in Redemptoris missio, staat “dat de armen bij voorkeur de aandacht verdienen, onverschillig in welke morele of persoonlijke situatie zij zich bevinden. Het beeld van God in de mensen, die geschapen zijn als beeld en gelijkenis van God om zijn kinderen te zijn, wordt verduisterd en zelfs gekwetst. Daarom verdedigt en bemint God hen. Daaruit volgt dat de missie allereerst bestemd is voor de armen en hun evangelisatie is bij uitstek teken en bewijs van de zending van Jezus”[19].
Deze armen had Romero lief tot aan de hoogste daad van het martelaarschap toe en hierin gaf hij “een teken en bewijs van de zending van Jezus”.
Hij opent voor ons de weg naar een begrip van de tekst van Redemptoris missio, die ons eraan herinnert dat het “de liefde” is “die de drijfveer voor de missie is en blijft en ook de enige maatstaf volgens welke alles gedaan of niet gedaan, veranderd of niet veranderd moet worden. Zij is het beginsel dat iedere daad moet leiden en het doel waarnaar iedere daad moet streven. Als men handelt met het oog op de liefde of geïnspireerd door de liefde, is niets ongepast en alles goed”[20].
Dit vergeten of tussen haakjes zetten wil zeggen dat wij ons afsluiten voor het begrip van de diepe betekenis die de heilige Johannes Paulus II aan het thema nieuwe evangelisatie heeft gegeven.
______________________
[1] G. Arroyo, La conversion et la mort d’Oscar A. Romero, in “Etudes” 352 (1980) 581; vgl. J. Sobrino, Monseñor Oscar A. Romero. Un obispo con su pueblo, Editorial Sal Terrae, Santander 1990, 13-21.
[2] Homilía en la misa exequial del Padre Rutilio Grande (14-03-77).
[3] Homilía en la misa exequial del Padre Rutilio Grande (14-03-77).
[4] Vgl. R. Morozzo della Rocca, La controvertida identidad de un obispo, in R. Morozzo della Rocca (ed.), Óscar Romero..., 16. Volgens Sobrino “maakte” mgr. Romero, “niet alleen een bekering of een belangrijke verandering door - zoals algemeen wordt erkend -, maar ook een evolutie van zijn opvatting over de Kerk en in zijn met haar meevoelen”, vgl. J. Sobrino, Prólogo. El sentir de Monseñor con Dios, con el pueblo y con la Iglesia, in D. Marcouiller, El sentir con la Iglesia de Monseñor Romero, Editorial Sal Terrae, Maliaño (Cantabria) 2004, 20.
[5] Vgl. J. Delgado, Monseñor. Vita di Oscar Arnulfo Romero, Paoline, Cinisello Balsamo (MI) 1986, 120.
[6] Vgl. H. Dada Hirezi, Monseñor Romero y la política en El Salvador, in R. Morozzo della Rocca (ed.), Óscar Romero..., 209-210.
[7] Cit. in R. Morozzo della Rocca, La controvertida identidad de un obispo, in R. Morozzo della Rocca (ed.), Óscar Romero..., nota 3, 16.
[8] A. Rivera Damas, Presentazione, in J. Delgado, Monseñor..., 5.
[9] Homilía 4° Domingo de Cuaresma (ciclo C, 16-03-80). Hierin vinden wij opnieuw, zoals in andere homilieën van mgr. Romero, de diepe weerklank van de hartstocht die Las Casas bezielde: zijn liefde voor de levende Christus, gegeseld, in het gezicht geslagen, gekruisigd en gestorven in de arme gevangenen van de Indiën, niet één keer, maar duizenden keren. Hieruit komt zijn overtuiging voort dat Christus liefhebben ertoe leidt de Indios te bevrijden en te verhinderen dat men hun voortijdig het leven ontneemt, d.m.v. het stelsel van de encomienda. Wij vinden nogmaals de diepe betekenis van de arme en zijn concrete, materiële, tijdelijke leven en bij deze gelegenheid wordt hij geïdentificeerd met Christus. Hem beroven, uitbuiten, doden betekent de naam van Christus vervloeken, vgl. G.Gutiérrez, En busca de los pobres de Jesucristo. El pensamiento de Bartolomé de Las Casas, Ediciones Sígueme, Salamanca 1993, 103.
[10] Vgl. A. Riccardi, Ils sont morts..., 440.
[11] M. Ponzi, Un testimone della Chiesa contemporanea. A colloquio con il cardinale Roberto Tucci, in “La Civiltà Cattolica” 161/1 (2010) 227.
[12] Homilía 2° Domingo de Cuaresma (ciclo C, 02-03-80).
[13] Homilía 2° Domingo de Cuaresma (ciclo C, 02-03-80).
[14] Homilía en la misa exequial del Padre Rutilio Grande (14-03-77).
[15] De volgende citaten tussen aanhalingstekens zijn ontleend aan Homilía 5° Domingo de Cuaresma (ciclo C, 23-03-80).
[16] Homilía 6° Domingo de Tiempo Ordinario (ciclo C, 17-02-80). Bij Romero gaan bekering van het hart en verzoening-gerechtigheid-vrede in de wereld te midden van conflicten hand in hand.
[17] “La Iglesia, Cuerpo de Cristo en la historia”. Segunda carta pastoral de Monseñor Óscar A. Romero, Arzobispo de San Salvador (6 de agosto de 1977), in Cartas pastorales y discursos de Monseñor Óscar Arnulfo Romero, IV Arzobispo de San Salvador, Publicaciones de Fundación Monseñor Romero, San Salvador 2003, 39.
[18] “La Iglesia, Cuerpo de Cristo en la historia”..., 33.
[19] Documento di Puebla, 1142; Redemptoris missio, 60.
[20] Redemptoris missio, 60.
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
06/04/2023