Hier wordt een bijgewerkte synthese geboden van een bijdrage van don Emilio Grasso op het 1ste Missionair Congres van de Italiaanse Provincie van de Karmelieten op 2 oktober 2007.
De tekst, ontleend aan de opname van de ontmoeting, heeft zijn discursieve toon behouden. De bijdrage in kwestie heeft als referentiebasis de analyse van enkele punten die werden behandeld gedurende de lezingen. De noten zijn door de auteur zelf aangebracht.
Wij willen deze overweging opnieuw aanreiken, die, hoewel enigszins gedateerd, heel haar suggestieve waarde betreffende het eigene van de missie bewaart.
Uitgaan van Christus Jezus
Missie is Jezus Christus aan alle volken en culturen brengen, en vanuit deze kern vertakt zich het discours van de inculturatie.
Wat dit betreft, dient men goed te letten op het feit dat er nooit – zoals Claude Geffré stelde – een ontmoeting is van een “chemisch zuiver” christendom met een cultuur in zuivere staat. Vandaag, evenals gisteren, veroorzaakt de ontmoeting van het christendom met de culturen altijd een culturele schok. Het christendom is historisch altijd geïncultureerd geweest. En wanneer men anderzijds de niet-westerse culturen oproept, dan zijn deze niet los te denken van een grote religieuze traditie. Het hele probleem bestaat erin te weten of het daaraan vreemde karakter van de christelijke boodschap voortkomt uit de evangelische paradox zelf of uit het bevoorrechte culturele kanaal waarmee het historisch is verbonden[1].
Reeds in het verre 1659 waarschuwde de toenmalige Congregatie Propaganda Fide in een instructie aan de apostolisch vicarissen van Oost-Azië dat er niets absurders is dan naar China Frankrijk, Spanje, Italië of welk ander land van Europa dan ook over te planten. Dit moet niet worden geïntroduceerd, maar het geloof[2].
Men kan niet missioneren met culturele of etnische meerderwaardigheids- of minderwaardigheidscomplexen. Een groot Afrikaans bisschop die ik heb leren kennen en heb liefgehad, mgr. Jean Zoa, stelde in een homilie met Kerstmis 1980:
“Het is duidelijk dat op het vlak van de evangelische eisen onze gemeenschappen als zodanig geen enkele rekenschap hoeven af te leggen aan het Westen, omdat ook het Westen, evenals de anderen, evenals wij, ‘uit onszelf een voorwerp van Gods toorn’ is (Ef. 2, 3). Wij hebben ons geschil met Jezus, wij moeten ons voor Hem verantwoorden, Hem die iedere macht over de volken en de rijken heeft”[3].
De enige die telt, is Jezus. De Afrikaanse mens moet zich voor Hem, niet voor het Westen, verantwoorden. Ten overstaan van Christus Jezus zijn wij allen zondaars. De evangelische boodschap komt niet alleen de menselijke werkelijkheden bevestigen zoals ze zijn, maar zift ook alles wat dubbelzinnig is, wat gemengd is met gebreken en zonde: dat wat cultuur is, wat verbonden is met de tijd en wat daarentegen eigen is aan het evangelie.
In een interview van enkele jaren geleden drukte de Senegalese Ousmane Sembène, die als een van de grootste auteurs en cineasten van de Afrikaanse cultuur wordt beschouwd, zich als volgt uit:
“Het in een slokdarm veranderde Afrika blijft om voedsel vragen; maar zal Europa Afrika kunnen blijven voeden in een relatie die er niet een op gelijke voet is, een kinderlijke relatie, alsof Afrika als een kind gevoerd zou moeten worden?”[4].
In Afrika duurt de onaantastbare picknick-mentaliteit voort, waarbij men aan een tafel gaat zitten waar de anderen eten meebrengen. Er wordt gegeten en dat is het dan, zonder dat men iets van de eigen cultuur wil veranderen[5].
De problemen die er tegenwoordig in Afrika bestaan, van de oorlogen tegen Aids, van de honger tot de corruptie, zeggen ons dat nu die niet alleen zijn veroorzaakt door het Westen of de Wereldbank of het Internationale Monetaire Fonds, omdat, zoals Ousmane Sembène heeft verklaard, “als men alles wat de Europese machten Afrika hebben aangedaan, bij elkaar zet, men nooit de schade zou kunnen evenaren die veertig jaar Afrikaanse onafhankelijkheid hebben veroorzaakt. De verantwoordelijkheid ligt bij de Afrikanen, die het lot van dit continent in eigen hand moeten nemen. Men hoeft maar te denken aan de oorlogen”.
En hij heeft hieraan toegevoegd:
“Als de slavenhandel nog zou bestaan, zouden de zwarten hun landgenoten nog aan de slavenhandelaren verkopen. Ik weet dat ik iets verschrikkelijks zeg. Maar is wat er met de vluchtelingen gebeurt, die worden verkocht en op schepen worden gezet, en dus in zee worden geworpen soms niet gelijk aan wat er eens gebeurde, toen de eigen soortgenoten werden verkocht en werden overgedragen aan de plantages van de blanken? En de vrouwen die werden uitgevoerd, uitgebuit, op straat geworpen om enkele dollars te verdienen?”[6].
Het is belangrijk opnieuw zichzelf ter discussie te stellen, omdat wij, als wij in een slachtoffercomplex of dat van Le sanglot de l’homme blanc, waarbij men jammert over onze verantwoordelijkheden, die ongetwijfeld enorm zijn, niet verder kunnen komen in een proces van authentieke, integrale bevrijding[7]. De verantwoordelijkheden moeten worden gezien in relatie tot Christus Jezus, voor allen de enige maat bij een oordeel.
Dan is het noodzakelijk te onderzoeken, het verstand en de rationaliteit te bevrijden, zich vragen te stellen over zovele waaroms, zonder racist te zijn, in de zin van het toepassen van een discours op de met logica en rationaliteit toegerust westerse mens en een ander op de Afrikaan aan wie een systeem van prelogisch denken eigen zou zijn[8]. Er bestaat een universaliteit van categorieën: de rationaliteit is eigen aan allen, zoals emotionaliteit aan allen eigen is. Men moet dus de eigen talenten gemeenschappelijk maken om zich wederzijds te verrijken.
Vormen van deresponsabiliserend paternalisme, waarbij le petit noir altijd wordt gezien als een inferieur wezen dat moet worden bevoogd en beschermd, zijn niet meer toelaatbaar. De mythe van de bon sauvage, van Robinson Crusoe en Vrijdag[9], weerspiegelt een racistisch idee dat moeilijk uitsterft en niet te verenigen is met een idee van missie dat zijn fundament vindt in de Drie-eenheid, de verlossende menswording van de Logos en de theologie van de schepping.
Om de evangelisatie in Afrika te begrijpen is er een roman van uitzonderlijke waarde van een Kameroense schrijver, Mongo Beti, Le pauvre Christ de Bomba[10]. De auteur beschrijft de mislukking van de missie om een heel precieze antropologische reden. Hoewel hij de verschillende aspecten van de kwestie onderzoekt, blijft gelden dat de belangrijkste reden te wijten is aan het feit dat bekering tot het christendom in wezen door de Afrikanen is gezien als een middel om toegang te hebben tot de moderne tijd: men werd christen om de macht van de blanke mens te krijgen. Toen men heeft ontdekt dat men deze macht niet heeft verkregen en de situatie erger is dan de vorige, is men bij een oppervlakkig christendom gebleven[11].
Twee werelden blijven gescheiden: de wereld van de dag, waarin men ook christen kan zijn, en die van de nacht, waarin men terugkeert naar het kosmisch-antropologische idee van de traditionele godheden.
Ook mag het verschijnsel niet vergeten worden van priesters die, wanneer zij een bepaalde maatschappelijke status hebben bereikt, weigeren weer in de brousse (rimboe) te gaan werken, in plaatsen van conflicten en armoede, alleen omdat zij hebben gestudeerd aan een Pauselijke Universiteit en zij in een missieland een taak opeisen die overeenkomt met de behaalde titel.
Als wij er niet in slagen roepingen te hebben in Europa, dan is dat omdat een Kerkmodel van ons zijn tijd heeft gehad. Men hoeft zich ook niet te vleien met een boom van roepingen in missielanden.
Er is een nauwe relatie tussen economische crisis – groei van roepingen en economische boom – daling van roepingen. Toen er in Italië de boom van de roepingen was, werden er reusachtige seminaries gebouwd, waarvan men vandaag niet weet hoe men ze moet gebruiken. Het zijn hotels geworden of ontvangscentra voor externe gasten.
Er zijn ook verontrustendere verschijnselen die enkele instellingen hebben betroffen en vergeleken kunnen worden met een soort handel in roepingen, waarbij de kerkelijke autoriteiten vastberaden tussen beide zijn moeten komen. Ik verwijs naar de gevallen waarin enkele congregaties met bejaarde leden en grote rijkdommen die moesten worden beheerd, jonge roepingen wilden “kopen” in de arme landen door deze aantrekkelijk te maken met het aanbieden van een gerieflijker leven. Deze jonge roepingen zouden ertoe veroordeeld zijn bewakers van dode structuren te zijn in ruil voor levensomstandigheden die beter waren dan die in hun land van oorsprong.
Wij moeten daarentegen de moed hebben met de handel in roepingen geen functies te bekleden die geen zin meer hebben en die veranderen in goedkope arbeid. In het tegenovergestelde geval zouden wij alleen maar bloedtransfusies uitvoeren om instellingen zonder toekomst in leven te houden.
Tegenwoordig is er in het Westen een economische rijkdom waarvan men niet weet hoe men die moet beheren, en men zoekt wanhopig aan wie men die moet geven, en vergeet daarbij de authentieke waarde, Christus Jezus, aanstoot en dwaasheid, te verkondigen.
De roepingen van de jonge Kerken zijn daarentegen in hoge mate positief en wenselijk, als zij een verrijking zijn met hun talent, originaliteit van eigen charisma en een interpretatie die ons een nieuw aspect van Christus, waaraan het ons tot nu toe heeft ontbroken, doen ontdekken. Het is belangrijk, wanneer een Aziaat of Afrikaan met zijn eigenheid ons de mogelijkheid geeft in een nederige en broederlijke uitwisseling de waarden en gaven te leren kennen die wij niet hebben. Waarin helpt ons daarentegen een Afrikaan die eau de javel[12] heeft gebruikt?
Wie alleen maar komt om een salaris op te strijken dat hem gerieflijkheden doet hebben die niet bestaan in eigen land of het hem mogelijk maakt een hele groep in het land van herkomst te onderhouden, heeft geen nut voor de Kerk. Een Afrikaan moet Afrikaan blijven en geen ge-europeïseerde Afrikaan worden.
De uitwisseling van de missie is iets heel anders: zij ontwikkelt de katholiciteit, terwijl zij ons met de gaven die wij niet hebben, verrijkt.
__________________
[1] Vgl. E. Grasso, Il processo d’inculturazione alla luce dell’Esortazione Apostolica “Ecclesia in Africa”, in E. Grasso, Ora è tempo di andare. Per aprire ogni esperienza umana al Signore che salva, EMI, Bologna 1997, 127-148.
[2] Vgl. M. Marcocchi, Colonialismo, cristianesimo e culture extraeuropee. L’Istruzione di Propaganda Fide ai Vicari apostolici dell’Asia Orientale (1659), Jaca Book, Milano 1981, 80.
[3] J. Zoa, Homélie pour Noël (1980).
[4] I. Vivan, L’Africa è il tubo digerente del mondo: incontro con Sembène Ousmane a Dakar, op http://archivio.el-ghibli.org/index.php%3Fid=1%issue=01_06&index_pos=2.html
[5] Vgl. E. Grasso, L’Africa e la razionalità, in E. Grasso, Come una nave. Ieri oggi e domani nella memoria di Dio, EMI, Bologna 2001, 23-43.
[6] I. Vivan, L’Africa è il tubo digerente...
[7] Vgl. P. Bruckner, Le sanglot de l’homme blanc. Tiers-monde, culpabilité, haine de soi, Éditions du Seuil, Paris 1983.
[8] Vgl. L.S. Senghor, Ce que l’homme noir apporte, in L.S. Senghor, Liberté, I, Négritude et Humanisme, Éditions du Seuil, Paris 1964, 24; vgl. L.S. Senghor, De la négritude, in A.J. Smet, Philosophie africaine. Textes Choisis, I, Presses Universitaires du Zaïre, Kinshasa 1975, 21.
[9] Vgl. A. Kabou, Et si l’Afrique refusait le développement?, L’Harmattan, Paris 1991.
[10] Vgl. Mongo Beti, Le pauvre Christ de Bomba, Présence Africaine, Paris 1976.
[11] Vgl. Laburthe-Tolra, Vers la Lumière? ou le Désir d’Ariel. À propos des Beti du Cameroun. Sociologie de la conversion, Karthala, Paris 1999.
[12] Het betreft het gebruik van bleekwater door veel jonge Afrikaanse vrouwen om de kleur van de haren en de huid lichter te maken.
(Vertaald uit het Italiaans door Drs. H.M.G. Kretzers)
19/01/2025